In de 19e en 20e eeuw bracht het kosmopolitisme een geweldloze omgang van staten nabij. In de 21e eeuw is haar inzet een geweldloze omgang tussen mensen. Je vraagt je af waarom zoveel intellectuelen zich tegen het kosmopolitisme afzetten?
Ralf Bodelier. Civis Mundi, januari 2012
Ooit was schelden op kosmopolitisme een favoriet tijdsverdrijf van nazi’s en communis-ten. Halverwege de 20e eeuw verwierpen niet alleen bruine filosofen als Martin Heidegger of Carl Schmitt het kosmopolitisme. Dat deden ook hun rode collega’s.
De nazi’s verweten de entwurzelter –ontwortelde- Kosmopolit zijn gebrek aan ontvankelijkheid voor alles wat Völkisch en Bodenständig is. De Stalinisten namen het de bezrodny –wortelloze- kosmopolit kwalijk dat hij reserves had bij de communistische heilstaat.
Het bruin-rode verzet tegen het wereldburgerschap ontsprong in de jaren ’30 aan een gekwetst gemeenschapsgevoel. In de ogen van zowel de nazi’s als de communisten, tastte het wereldburgerschap op ontoelaatbare wijze een autoritair gedefinieerd ‘wij’ aan. Zoals de Berlijnse kosmopoliet zich met zijn expressionisme en Negerjazz weinig leek aan te trekken van het Duitse Volk, zo leek de Russische kosmopoliet zich met zijn wereldliteratuur en Jiddisch theater te verheffen boven het Sovjetproletariaat.
Het anti-kosmopolitisme was een vanzelfsprekend onderdeel van de totalitaire ideologieën in de eerste helft van de 20e eeuw. Het communisme en het nationaalsocialisme verdwenen, maar het verzet tegen het ‘ontwortelde kosmopolitisme’ is nog springlevend. Op de rechtse en linkse flanken van de Nederlandse politiek wordt ook vandaag nog, en met dezelfde argumenten als weleer, ingehakt op grensoverschrijdend denken. Dat geldt als vanzelfsprekend voor de PVV van Geert Wilders en Martin Bosma, waarbij de laatste stelt dat een ‘kosmopolitische elite’ volstrekt geen rekening houdt met de gewone man. Met Nederlanders die niets voelen voor de ‘multikul’ en voor de ‘massa-immigratie’ en des te meer voor discipline, netheid, arbeidsethos, matigheid, respect voor ouderen, de eigen geschiedenis en de nationale symbolen.
De SP ziet het wereldburgerschap al evenmin zitten. ‘Zij die zo opgeven over hun eigen kosmopolitisme koesteren vaak een abstracte solidariteit met mensen uit Afrika en Afghanistan, maar zijn bang voor mensen en hun opvattingen uit de achterstandswijk een paar straten verderop.’ Dat schrijft SP-kamerlid Ronald van Raak in NRC Handelsblad. Daarmee sluit hij naadloos aan bij J.J. Rousseau’s Emile (1762) waarin deze oproept om de kosmopolieten ‘te wantrouwen’. Rousseau: ‘in hun boeken zoeken ze verre plichten, welke zij in hun omgeving niet willen vervullen.’ Zij beminnen ‘de Tartaren, ten einde ontheven te zijn van de plicht om zijn buren te beminnen.’ Opmerkelijk genoeg is het bij de PvdA al niet veel anders, althans wanneer we de ‘PvdA-ideoloog’ Rene Cuperus als maatgevend zien voor de rest van zijn partij. Zo stelt Cuperus dat het kosmopolitisme niet meer is dan de houding van een losgezongen elite. Deze elite, goed opgeleid, goed betaald en goed gebekt, richt zich op de internationale markt, noemt zich wereldburger, vliegt van hot naar her en laat de gewone Nederlander vervolgens aan zijn lot over. Geen wonder, schrijft Cuperus dat het volk zich in de steek gelaten voelt en haar heil zoekt bij partijen voor wie de wereld ophoudt bij Zundert en Zevenaar. Terwijl de elite de kosmopolitische internationale zingt worstelt de gewone man met dalende koopkracht, kutmarokkaantjes en een alsmaar somberder toekomstverwachting. Het wordt tijd dat de elite weer terugkeert naar Nederland en in eigen land haar verantwoordelijkheid neemt. Zelfs bij het eerder liberale GroenLinks blijken sommigen er zo over te denken. Zo pleit Dick Pels, directeur van het Wetenschappelijk bureau van GroenLinks expliciet tégen een ‘abstract kosmopolitisme waar denkers als (…) Cuperus terecht kritiek op hebben. (…) In Marokko voel ik me niet thuis en in Libië zal ik me niet happy voelen’.
Immanuel Kant
Op deze plaats had ik me over de vraag kunnen buigen wie de Nederlanders zijn, waartegen deze antikosmopolieten zich richtten. Waar bevindt ze zich, deze kosmopolitische ‘elite’, die zich thuis voelt in Libië en Marokko, die pleit voor massa-immigratie, die bang is voor haar buren uit de achterstandswijken maar wel solidair met Afghanistan? Ik zou het niet weten. Ik kom deze elite in elk geval nergens tegen. En de antikosmopolieten verzuimen hen met naam en toenaam te noemen. Wat ik wel weet, is dat, wannéér deze elite al bestaat, ze niet bijzonder veel voorstelt. Dat ze zich opmerkelijk koest houdt. Want in de media is ze onvindbaar en in het politieke debat schittert ze al evenzeer in afwezigheid.
Dan maar over naar de vraag wat dat ‘abstracte’ kosmopolitisme voorstelt. Over welke ideologie hebben de critici het eigenlijk? Waar staat het kosmopolitisme voor? Voor een antwoord kunnen we het beste op bezoek gaan bij Immanuel Kant (1724-1804). Wanneer iemand het kosmopolitische ideaal in de volle breedte heeft uitgewerkt, dan is hij het wel. Bovendien is Kant nog steeds van het allergrootste belang. De meest spraakmakende kosmopolieten van vandaag -Jürgen Habermas, Ulrich Beck, John Rawls Amartya Sen, Martha Nussbaum en Kwame Anthony Appiah- borduren op zijn ideeën voort. En ik doe al niet anders in mijn recente boek ‘Kosmopoliet & Krottenwijk’ (Celsus, 2012).
Kant is de man die eind 18e eeuw al de blauwdruk neerlegt voor wat vandaag de Europese Unie en de Verenigde Naties zijn, die de contouren schetst van het moderne asielbeleid en ons stimuleert te denken in wat later ‘mensenrechten’ gaat heten. Voor alle duidelijkheid: Kant lijkt in niets op de decadente, elitaire kosmopoliet die Martin Bosma, Ronald van Raak, René Cuperus of Dick Pels voor ogen staat. Deze naar verluid intens saaie vrijgezel blijkt zijn stad Königsberg, het huidige Kaliningrad, nooit te hebben verlaten. In het Rijnland, laat staan in Afghanistan of Marokko, zou hij zich beslist niet thuis hebben gevoeld. Abstract is zijn kosmopolitisme al evenmin, al vereist het enige concentratie om de denkstappen te volgen.
Je kunt Kants kosmopolitisme op twee manieren aanvliegen. De eerste en meest eenvoudige route is die van de categorische imperatief. Die ontwikkelt hij in zijn Kritik der praktischen Vernunft uit 1788. Met behulp van deze categorische imperatief kun je los van de Bijbel of de Koran, los van elke cultuur of traditie, los van welke morele autoriteit dan ook, vaststellen of een handeling ‘moreel juist’ genoemd kan worden. Een handeling is moreel juist, zegt Kant, wanneer hij als wet voor iedereen zou kunnen gelden. Stel, dat je van plan bent iemand te bedriegen. Vraag je dan af, of bedriegen tot wet verheven mag worden – en dat je dan ook zélf bloot komt te staan aan bedrog. Wanneer je daar niets voor voelt, dan maakt bedriegen weinig kans op het predicaat ‘ moreel juist’. Je zou het ook zo kunnen zeggen: een handeling is moreel juist, wanneer hij niet alleen aan mij, maar aan alle anderen ten goede moet komen. En al ‘die anderen’ zijn dan ook werkelijk ‘alle anderen’: de Nederlandse buurman, evengoed als de gevangene in een Russische cel of de Chinese werker in een naaiatelier. Wanneer ík niet uitgebuit wil worden, moet ik ook niet toestaan dat anderen worden uitgebuit. Wanneer ik niet zonder vorm van proces in de gevangenis wil verdwijnen, moet ik dat ook niet door de vingers zien in een land waar dat stelselmatig wél gebeurt.
De categorische imperatief is in principe grenzeloos. Daarmee is ze het meest kernachtige principe van het kosmopolitisme, van het wereldburgerschap. De tweede en meer gecompliceerde route, vind je in essays van Kant als Idee zu einer algemeinen Geschichte in weltbürgerlicher Absicht uit 1784 en Zum Ewigen Frieden uit 1795. Hier gaat Kant fors verder dan de categorische imperatief en formuleert hij een kosmopolitisch programma dat vandaag voor een belangrijk deel verwezenlijkt is. Maar ook een programma dat nog lang niet af is, reden waarom kosmopolieten Kant ook vandaag nog bestuderen. Deze tweede aanvliegroute start bij Kants constatering dat individuen in vrijheid geboren zijn en daarom niet in dictaturen maar in republieken –lees: rechtstatelijke democratieën- moeten leven. Want mensen zijn niet alleen vrij, ze zijn ook in staat om overeenkomsten te sluiten waarmee ze een geweldloos samenleven mogelijk maken. Want redelijke mensen, aldus Kant, beseffen dat wie in volledige vrijheid leeft, zich al snel als wolf jegens zijn medemens gedraagt. Door verdragen te sluiten, beteugelen we niet alleen het onderlinge geweld, daarmee vestigen we ook nationale staten. Nu weet Kant ook wel dat het historische proces van staatsvorming anders verliep. De vraag is echter of wij dergelijke ‘sociale contracten’ zouden wíllen sluiten op het moment dat we weer terug dreigen te vallen in een oorlog van allen tegen allen. Wanneer we hierop ja antwoorden, en volgens Kant zullen we zo antwoorden, dan is onze staat inderdaad gebouwd op een sociaal contract.
Maakt deze idee Kant nu tot een kosmopoliet? Nee, want dit idee valt nog onder de liberale theorie over de vorming van de nationale staat. Alhoewel: hiermee legt Kant ook de grondslag voor een staat waarin mensen ongeacht hun huidskleur, ras, culturele, religieuze of traditionele achtergrond samen kunnen leven. Het enige dat telt is ieders individuele instemming om zich aan het sociaal contract te houden. Maar met een nationale staat alleen zijn we er nog niet. Op het moment dat mensen zich daadwerkelijk in nationale staten beginnen te organiseren en binnen hun landsgrenzen de oorlog van allen tegen allen uitbannen, komen een nieuw soort oorlogen in het vizier. Dat zijn oorlogen van staten tegen staten. Op het moment dat Kant zijn kosmopolitische visie ontwikkelt, worden alleen al tussen de Duitse vorstendommetjes meer dan twintig oorlogen uitgevochten. Nu ligt het echter in de lijn der verwachtingen, meent Kant, om een volgende stap te zetten. Daarin worden de autonome individuen die sociale contracten sluiten, opgevolgd door autonome staten. Wanneer landen onderling verdragen aangaan, zoals individuen dat eerder deden, dan worden ook de oorlogen tussen staten teruggedrongen en is het mogelijk een ‘eeuwige vrede’ tot stand te brengen. Wereldwijd. En dit is dan wél kosmopolitisch denken.
Maar meer dan een visioen van een weltbürgerliche toekomst is het in 1795 nog niet. Integendeel. Rusland en Pruisen hakken Polen in stukken, Frankrijk steekt de Rijn over en valt Oostenrijk en de Duitse vorstendommen aan. Volgens Kants jongere collega Hegel is diens Weltbürgertum dan ook niet meer dan een waanidee dat zo snel mogelijk in de prullenbak dient te belanden. Nationale staten zullen immers nóóit hun oorlogszucht opgeven, en wederzijdse verdragen kunnen dan ook nooit meer zijn dan papieren tijgers. Twee eeuwen en twee wereldoorlogen later, is het echter niet Hegels realpolitik maar Kants kosmopolitisme dat we als maatgevend beschouwen
De actualiteit van Kant
Ook in 2012 is Kants kosmopolitische programma nog uiterst actueel. Dat geldt bijvoorbeeld voor zijn inzicht dat mensen, álle mensen, wereldwijd, vrije wezens zijn, die alleen in republieken kunnen leven en niet in dictaturen. Enkel in republieken kunnen mensen zich als burgers gedragen. En ook al hebben burgers zichzelf de wet niet gegeven, de republiek bestaat wel op grond van een positief antwoord van haar burgers op de vraag of ze zich dergelijke wetten gegeven zouden kúnnen hebben.
Het ‘wij’ van de burgers bestaat, kortom, wel degelijk. Maar anders dan de critici van het kosmopolitisme menen, bestaat het niet zozeer uit een gedeelde cultuur, traditie, religie, ras of welke andere vorm van voorgegeven ‘wij’ dan ook. Een natie bestaat dank zij de rationele instemming van individuen om naar hun eigen statelijke wetten te leven. Dit inzicht maakt een natie als monocultuur net zo problematisch als een natie als multicultuur. Het is niet, nóóit, de cultuur –of de culturen- die er toe doen. Het gaat om concrete mensen die zich in vrijheid tot hun culturen verhouden en er toch voor kiezen om samen in een land te wonen.
Kants kosmopolitisme staat haaks op het streven naar een wereldstaat. In een kosmopolis moeten staten met elkaar overeenkomsten sluiten en federaties vormen. Ze moeten niet samensmelten tot een superstaat waarin de afzonderlijke staten door een centraal gezag worden onderworpen. Een verdrag tussen staten, zoals de Europese Unie, heeft alleen bestaansrecht omdat elke afzonderlijke staat een positief antwoord kan geven op de vraag of hij tot de Unie wil behoren. Op het moment dat een staat dat niet meer wil, of specifieker geformuleerd, op het moment dat burgers van een staat dat niet meer willen, moet het mogelijk zijn om uit het verbond te stappen. Zouden alle landen samensmelten in een wereldstaat, dan wordt deze vrijheid opgeheven. Wie hier met Kant meedenkt, kan zich inderdaad afvragen of het Europese project niet is doorgeschoten. Brussel zou het zijn aangesloten landen veel makkelijker moeten maken om, al dan niet tijdelijk, uit de Unie te stappen zodra de burgers van afzonderlijke staten dat willen.
Als laatste wijst Kant het wereldburgerschap een meer bescheiden plaats toe dan je zou denken. Het feit dat burgers hun eigen staat ontwerpen, houdt in dat het staatsburgerschap in juridische zin voorgaat op wat we ‘wereldburgerschap’ kunnen noemen. En dat betekent dat mensen altijd burger zijn van een staat, die zij niet zonder meer in kunnen wisselen voor een andere. Wanneer mensen toch van de ene staat naar de andere ver-huizen worden ze vooraleerst gast van die nieuwe staat en geen burger. De nieuwkomer zal de regels van het ontvangende land dan ook moeten respecteren. Op zijn beurt dient het ontvangende land de bezoeker ook als gast te behandelen. Dat betekent bijvoorbeeld dat een gast niet uitgezet kan worden wanneer hij buiten de grenzen van het land zijn leven dreigt te verliezen. Het is een standpunt waarmee Kant niet alleen het kolonialisme van zijn tijd aanvalt en vooruitloopt op het moderne vreemdelingenrecht.
Hier sorteert hij ook al voor op de huidige kritiek jegens een doorgeschoten multiculturalisme waarin de wetgeving van het eigen land zich uit laat dagen door de geldingsdrang van nieuwkomers. Anderzijds kan vanuit Kant echter ook stevig bezwaar worden aangetekend tegen de recente Nederlandse regeringsplannen om illegaliteit strafbaar te stellen. Al even kritisch zou hij zich hebben opgesteld tegen de al langer gangbare uitzetting van vreemdelingen naar plaatsen waarvan je kunt vermoeden dat ze hun leven niet zeker zijn: Irak, Congo en, inderdaad, Afghanistan.
Kants kosmopolitisme is in de 19e en 20e eeuw alleen nog maar verder verdiept en uitgewerkt. Kants nadruk op de autonomie van het individu, zijn pleidooi voor een democratische republiek van vrije burgers, zijn blauwdruk van federatieve instellingen als de Europese Unie en zijn oproep om nieuwkomers gastvrij te behandelen, vormen nog steeds de kern van het kosmopolitische ideaal.
Nationalisme en Universalisme
Kants kosmopolitisme start dus bij het burgerschap van individuen in een concrete staat. Dat is ook het standpunt van vrijwel alle grote kosmopolieten . Van de Romeinse keierz Marcus Aurelius (121-180) tot de Indiase filosoof-econoom Amartya Sen (1933).
Eerst en vooral, ben je burger van je nationale staat, vervolgens stem je in met het feit dat jouw staat met andere staten contracten sluit. Vandaag komt daar nog een dimensie bij, omdat mensen wereldwijd via televisie, internet en reizen zélf grensoverschrijdende relaties aangaan en de grenzen van de staten enigszins beginnen te vervagen. Maar de kern van het kosmopolitisme verandert daarmee niet. Eérst ben je verantwoordelijk voor jezelf, je familie, je omgeving en je land, vervolgens ben je verantwoordelijk voor ‘de mensheid’ in zijn algemeen. Al betekent dat niet dat jouw verantwoordelijkheid voor de directe naaste ten koste mag gaan van de verre naaste. Integendeel. In je eerste verantwoordelijkheid voor je directe naaste, dien je dat van je verre naaste doorlopend mee te wegen.
Dit principe valt dus te verdedigen op grond van de categorische imperatief, die ons opdraagt alles na te laten wat de ander benadeeld, ook wanneer die ander in een ver buitenland woont, zelfs al is het in het voordeel van de burgers in je eigen land. Maar het valt ook te verdedigen op grond van Kants nadruk op de menselijke vrijheid om sociale contracten te sluiten, of er mee in te stemmen, en zo het geweldloos samenleven mogelijk te maken. Wanneer de vrijheid van anderen, in een Nederlandse impulswijk, maar ook in Congo of in Birma, onder druk staat, dan is het aan ons die wél vrij zijn, om voor die vrijheid op te komen en ook de ander de kans te gunnen zijn eigen samenleving vorm te geven.
Nationalisme
De kosmopoliet verschilt van de nationalist, omdat hij in zijn denken en handelen de belangen van anderen in de meest brede zin meeweegt. In zijn solidariteit met zijn directe naaste, zal de wereldburger dan ook niets doen wat zijn verre naasten schaadt. De nationalist daarentegen zal die mensheid een zorg zijn. Zijn morele gezichtsveld beperkt zich zelfs niet tot de grenzen van de eigen staat. Die is doorgaans smaller, en geldt vaak alleen degene die expliciet wortelen in de nationale cultuur en traditie. Wie zich tooit met de trotse veren van de nationalist, is niet zelden een tribalist. Niet alleen is nationalist niet geïnteresseerd in hen die buiten de door hem gedefinieerde grenzen wonen, hij is dat al evenmin in de nieuwkomers die binnen die landsgrenzen een nieuw bestaan proberen op te bouwen. Kosmopolitisme geeft zowel antwoord op de vraag hoe mensen zich binnen de staat tot elkaar moeten verhouden, als hoe staten en ‘vreemdelingen’ met elkaar om moeten gaan.
En de genuanceerde antwoorden die het verschaft, zijn zo belangrijk dat het kosmopolitisme niet zonder meer terzijde kan worden geschoven, zoals de Nederlandse commentatoren maar al te gemakkelijk doen. Het (Kantiaanse) kosmopolitisme heeft in hoge mate bijgedragen aan een Europese Unie die er voor zorgde dat ons continent het meest vreedzame en welvarende op aarde is. Het kosmopolitisme droeg ook bij aan een wereldorde waarin staten nog maar zelden tegen elkaar ten strijde trekken. Vandaag lossen ze hun geschillen op bij de Verenigde Naties, het orgaan waarvoor Kant in 1795 al zo hartstochtelijk pleitte. Het orgaan ook, dat ontstond op de ruïnes van 1945, ruïnes geschapen door het meest anti-kosmopolitische regime ooit, het regime van de nationaalsocialisten.
Kants kosmopolitisme staat dan ook allesbehalve voor de levensstijl van een decadente, ontwortelde en elitaire club mensen, met een cosmopolitan in de hand (een combinatie van wodka, cranberry, limoensap en Cointreau) en losgezongen van de dagelijks besognes van de kleine man. Sinds de klassieke oudheid heeft het kosmopolitisme daar nooit voor gestaan De Jet Setter en de kosmopoliet leven doorgaans in verschillende werelden.
Deze critici van het kosmopolitisme doen er dan ook goed aan snel op zoek te gaan naar een ander etiket voor hun afkeer en de term kosmopoliet weer de positieve connotatie te verschaffen die het verdient. De criticus daarentegen die niet zozeer de Beau Monde verwerpt, maar wel degelijk de inzet van Kants kosmopolitisme, verdient het in de nabijheid te worden geplaatst van de rood-bruine ideologieën uit de jaren ’30. Hij zou wel eens de politieke vijand kunnen zijn van een ieder die zich inzet voor de vrijheid van mensen om hun eigen samenleving te ontwerpen, wereldwijd.