Gaat onze wereld ten onder in 2025? In 2100? Hoe onzinnig ook, het doemdenken houdt aan. Volgens Ralf Bodelier heeft het ook een voordeel: het houdt ons waakzaam.
Groene Amsterdammer, 16 augustus 2017
De Apocalypse is nabij en boetepredikers stomen op. Als we het jaar 2100 halen, mogen we in onze handjes knijpen. Guy McPherson (1960) is zo’n boeteprediker. Juist op het moment dat ik aan dit stuk begin, post hij een nieuwe video op YouTube: Guy McPherson with Edge of Extinction: Am I an Optimist? Nee, dat is hij niet. Voor wie nooit eerder van McPherson hoorde: de man was hoogleraar ecologie aan de Universiteit van Arizona en muntte het begrip near-term extinction. Daarmee bedoelt hij dat we op het punt staan onszelf uit te roeien. Inmiddels heeft hij zich teruggetrokken in New Mexico waar hij zijn eigen energie opwekt en via permacultuur zijn eigen voedsel verbouwt.
De boodschap van zijn filmpje: uiterlijk in 2025 is het allemaal afgelopen. Dat alle 7,5 miljard mensen tegen die tijd het loodje leggen, staat wel vast. En voor alle duidelijkheid: McPherson verlángt niet naar het einde. Maar hij kan het ook niet mooier maken dan het is.
‘Op de eerste plaats wijs ik graag op de doorlopende gruwelijkheden van onze industriële maatschappij’, vertelt McPherson in de voice over. ‘Nooit eerder was het leven gewelddadiger dan nu.’ Onder zijn commentaar verschijnt een plaatje van een huilende Syrische moeder met haar omgekomen kinderen. ‘Als je familie bent van de miljoenen die jaarlijks sterven aan de door mensen veroorzaakte klimaatverandering, dan hoef ik je niet te overtuigen.’ Foto’s vol bloed, zwarte hongerige kindjes en militairen. ‘Als je familie bent van de miljoenen die jaarlijks sterven door de hand van Amerikaanse soldaten, hoef ik je ook niet te overtuigen.’ Een meditatief pianomuziekje suggereert berusting.
Dan schakelt McPherson over naar de toekomst. ‘Er is geen twijfel over mogelijk dat The Road van Cormac McCarthy te optimistisch was. In dat boek kwamen overlevenden voor, nu zullen die er niet meer zijn. De beschaving stort in, om meerdere redenen. Maar klimaatverandering zal de belangrijkste aanjager zijn.’ Plaatjes van ontploffende atoombommen. ‘In tankstations vindt u geen benzine meer, de schappen in de supermarkten zijn leeg. Er komt geen water meer uit de kranen. (…) Alle kerncentrales wereldwijd branden door, catastrofaal.’ Uiteindelijk, aldus McPherson, verandert de wereld in een planeet als Mars. Ze is dan ‘te warm, te koud, te droog, te nat’ om nog op te leven. ‘De laatste mensen sterven een verschrikkelijke dood in hun bunkers, hongerig, dorstig en marinerend in ioniserende straling.’ Dan zwijgt Guy McPherson. Het muziekje gaat nog even door. Op de afkondiging: ‘Op de rand van de uitroeiing overleeft alleen de liefde.’
Het is mogelijk dat McPherson gelijk gaat krijgen. Maar als het verleden de beste voorspeller is van de toekomst, dan krijgt hij dat gelijk niet. Want geen van de cijfers die de oud-hoogleraar opsomt, blijkt te kloppen. Zo gaan op dit moment geen ‘miljoenen’ mensen dood aan klimaatverandering. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zou klimaatverandering in 2050 kunnen leiden tot een kwart miljoen extra doden wereldwijd. De doodsoorzaken zijn dan sterfte door hitte onder ouderen, meer malaria, meer diarree en meer ondervoeding. Vooralsnog echter wijzen de cijfers de andere kant op. Sterfte door malaria, diarree en ondervoeding is de afgelopen decennia fors gedaald en niets wijst erop dat deze daling snel zal stoppen.
Dat geldt ook voor de ‘miljoenen’ oorlogsdoden door Amerikaanse hand. Volgens officiële cijfers stierven vorig jaar in totaal 157.000 mensen wereldwijd door oorlogsgeweld. Niet alleen is dit weinig vergeleken met de aantallen die stierven in de vorige eeuw, bovendien waren het geen Amerikanen die er op los moordden. Het waren toch echt de strijders in Syrië, Irak en Afghanistan die het leeuwendeel van deze doden voor hun rekening namen.
Vergeleken met Guy McPherson is Stephen Hawking (1942) een zonnetje in huis. Vorig jaar voorspelde de door ALS getroffen natuurkundige dat onze aarde nog duizend jaar zou bestaan. Omdat duizend jaar echter ook weer zo voorbij zijn, vond Hawking het geen slecht idee om alvast na te denken over het verhuizen van de mensheid naar andere planeten. Maar dat was vorig jaar.
In maart van dit jaar besloot Hawking dat we die duizend jaar toch niet zullen halen. Nu denkt hij eerder aan honderd jaar. Kernoorlogen, een catastrofale klimaatverandering, genetisch gemodificeerde virussen, inslaande asteroïden en nog een handvol andere rampen: vóór 2117 komt er een einde aan de menselijke soort. De tijd begint dus te dringen en daarom wijst hij maar alvast de planeet aan die we het best kunnen koloniseren: Mars.
Hawkings voorspellingen zijn deze zomer te zien in de BBC-documentaire Stephen Hawking: Expedition New Earth. Daarin zal hij vooral aanbevelingen doen om onze grote volksverhuizing tot een succes te maken. Zo zal hij adviseren om de kosten van ruimtevluchten dramatisch terug te dringen, om nieuwe technologieën te ontwikkelen die ons verder en sneller het universum in dragen, om nieuwe planeten te ontdekken die beter bewoonbaar zijn dan de planeten die we nu al kennen, en om eens goed uit te zoeken hoe we überhaupt kunnen overleven op planeten als Mars.
Dat laatste zal zo gemakkelijk nog niet zijn. Zo is het moeilijk voorstelbaar dat we de problemen die we op aarde veroorzaken niet mee zullen nemen naar die verre planeten. In de ruimteschepen zullen niet alleen kerngezonde mensen plaatsnemen, maar ook dragers van cholera, hiv/aids en Q-koorts. Ook op Mars zullen Mark Rutte en Emile Roemer het niet snel eens worden. Bovendien valt niet aan te nemen dat Donald Trump en Vladimir Poetin vertrekken zonder hun kernwapens. IS-strijders zullen hun kalasjnikovs dragen en de uitvinders van de genetisch gemodificeerde virussen zullen een buisje in hun bagage smokkelen. Bovendien is de kans dat we geraakt worden door een asteroïde op Mars niet kleiner dan op aarde.
Hawkings fantasieën over Mars lijken sprekend op die van de oude boer in het Noorse sprookje waarvan het huis getroffen werd door een kwaadaardige kobold. De kobold verzuurde de melk in de keuken, stuurde hongerige muizen naar de graanschuur, maakte het brandhout nat en vergalde zo het leven van de oude man. De boer besloot te verhuizen, pakte al zijn spullen op een kar, spande zijn paard ervoor en vertrok. En wie zat er boven op de hoog opgetaste kar? Inderdaad. De kobold. En hij floot er een deuntje bij.
‘De laatste mensen sterven een gruwelijke dood in hun bunkers, hongerig, dorstig en marinerend in ioniserende straling’
Wanneer we eenmaal op Mars zijn aangekomen, treffen we bovendien een gebied aan dat heel wat onleefbaarder is dan de Sahara of de Zuidpool. Zware stofwolken geselen het basalten oppervlak. Dieren, bomen of gras zullen we er niet vinden, laat staan velden vol wuivend graan of meren vol vette vis. Met minus zestig graden Celsius is het op Mars aan de frisse kant. Zuurstof zal geproduceerd moeten worden uit water, dat we zelf moeten onttrekken aan de bodem, als er al water te vinden is. Gelukkig hoeven we ons over het broeikaseffect geen zorgen te maken. Want terwijl de atmosfeer van de aarde 0,04 procent CO2 bevat, bestaat de atmosfeer van Mars al voor 95,3 procent uit CO2. En met verschillende soorten straling is het nog maar de vraag of we er niet snel zullen overlijden aan stralingsziekte.
Met hun gitzwarte voorspellingen staan Guy McPherson en Stephen Hawking bepaald niet alleen. Volgens onderzoek uit 2016 van het Britse YouGov in Azië en Europa denkt meer dan zestig procent van de bevolking dat onze wereld zoetjesaan naar de filistijnen gaat. Vooral westerlingen zijn somber. In China meent een vrolijke 41 procent dat we erop vooruit gaan, tegen amper 33 procent aan zwartkijkers. Ook Saoedi-Arabië is met 23 procent optimisten aan de blijmoedige kant. Daarentegen ziet niet meer dan drie procent van alle Fransen licht in de duisternis; 81 procent bekent zich volledig tot het pessimisme.
Bij McPherson en Hawking voeren thema’s als oorlog, klimaat en griezelige ziektes de boventoon. Maar er is ook nog een tweede vorm van apocalyptisch denken. Daarin gaat het niet om de ondergang van de aarde, maar om die van onze cultuur. Met name Franse intellectuelen blijken in de ban van een heus ‘déclinisme’, een term die in het Engels al honderd jaar bestaat, maar pas vorig jaar werd opgenomen in de Petit Larousse.
‘Déclinisme’ is een diepgevoelde overtuiging dat een ooit machtige, rijke, diepzinnige, rechtvaardige en weldadige samenleving aan haar einde komt, waarna de chaos het overneemt. We kennen déclinisme onder meer uit het oeuvre van Michel Houellebecq, chroniqueur van de failliete westerse samenleving. Maar vandaag praat men in Parijs meer over de ondergangsideeën van de journalist Éric Zemmour, auteur van het in 2014 verschenen Le suicide français.
In De zelfmoord van Frankrijk beschrijft Zemmour hoe veertig jaar progressief denken de Franse samenleving de dood in heeft gedreven. Na Lodewijk XIV en Napoleon was Charles de Gaulle, overleden in 1970, de laatste grote Franse leider. Vervolgens werd de macht overgenomen door ‘vrouwen’ die zich volledig neerlegden bij een hersenloos consumptiekapitalisme. Le suicide français is een ongekend felle aanval op het feminisme, de revolutie van ’68, de moderne kunst, rappers, migranten, het verval van het katholicisme en de beroemde Franse filosofie, alle in handen van verwijfde elites ‘spugend op het graf van Frankrijk en trappend op het rokende lijk’. Meer dan een half miljoen exemplaren van Le suicide werden inmiddels verkocht.
Een vergelijkbaar verhaal wordt verteld door de Franse filosoof Michel Onfray. Dit voorjaar verscheen zijn nieuwste boek Décadence: Vie et mort du judéo-christianisme met in de eerste druk maar liefst 120.000 exemplaren. Besprak Zemmour in vijfhonderd pagina’s de laatste veertig jaar, Onfray wandelt in zeshonderd pagina’s door bijna tweeduizend jaar Franse geschiedenis, van het vroege christendom tot de aanslag op Charlie Hebdo. Ook hij kondigt het einde van Frankrijk af. ‘Mijn onderzoek’, zegt Onfray in een interview, ‘laat een beschaving zien die ooit sterk was, maar die opgehouden is sterk te zijn en nu op weg is naar het einde.’
Buurland Duitsland staat er al niet veel beter voor. Werden intellectuele kringen enkele jaren geleden al opgeschrikt door Deutschland schafft sich ab van Thilo Sarrazin, op dit moment woedt een vergelijkbare discussie over het in mei verschenen Finis Germania van Rolf Peter Sieferle. Het is een met Décadence en Le suicide vergelijkbaar boek, waarin de inmiddels overleden Sieferle de ondergang van Duitsland onder handen neemt.
Sieferle beschrijft de Duitsers als slachtoffers van zowel het multiculturalisme als de joodse herdenkingscultuur. Volgens Sieferle zijn migranten barbaren en door meer dan een miljoen van hen in Duitsland toe te laten, zou Merkel de ‘etnisch Duitse bevolking’ hebben verslagen. Dat Merkel dit lukte, heeft volgens Sieferle alles te maken met het Duitse schuldgevoel rond Auschwitz. Van een gruwelijke, maar tijdelijke massamoord door een perfide groep nazi’s is Auschwitz verworden tot een mythe die Duitsland ook zeventig jaar later nog van zijn kracht berooft.
De ooit zo machtige natie verwerd tot een land van door schuld geobsedeerde gedogers, wegduikers en angsthazen. Tot de Tweede Wereldoorlog kende de Duitse politiek nog haar ‘ultima ratio’. Dit ultieme middel was de oorlog, de bereidheid van het individu om zich op te offeren voor een hogere zaak, voor de traditionele gemeenschap, voor Duitsland. Van deze ultieme bereidheid is in Duitsland helaas niets meer te vinden. En ook al verwerpen de gevestigde media Sieferle’s boek als rechts-extreem, Finis Germania staat inmiddels hoog op de bestsellerlijsten.
Wie wel eens door Frankrijk of Duitsland reist, merkt weinig van de culturele ondergang. Terrassen in Marseille en München zitten onverminderd vol, Franse romans en Duitse kranten behoren tot de beste van de wereld, Franse en Duitse mannen drinken nog onverminderd hun Bordeaux en Weizenbier. In de westerse wereld is de Frans-Duitse tandem machtiger dan ooit.
‘Denken, wijsheid, creativiteit en ambitie zijn vandaag niet minder voorhanden dan honderd jaar terug. Ook onder barbaren’
En toch groeit het onbehagen. Globalisering, economische crisis, open grenzen en migratie beroofden beide landen van hun zelfverzekerdheid. In Frankrijk ligt de werkloosheid op bijna tien procent en le boulanger et le boucher werden vervangen door super- en hypermarchés in Amerikaanse stijl. De Duitse bijstandsuitkering is minder dan de helft van de Nederlandse. Het Frans en het Duits worden buiten Frankrijk en Duitsland vervangen door het Engels, Frankrijk lijkt het favoriete doelwit van jihadi’s en in Duitsland wordt de vertrouwde gutbürgerliche Küche beconcurreerd door kebabtenten.
Desondanks zit het ondergangsdenken maar voor een deel in werkelijke problemen. Een al even belangrijk deel van de verklaring moeten we zoeken in onze beperkte kennis van het verleden. Dat migranten in Frankrijk weinig van de Franse geschiedenis weten, zal ongetwijfeld waar zijn. Maar of de geboren Fransman dat in de eeuw van Victor Hugo en Émile Zola wel deed, is op z’n hoogst onzeker. De bereidheid om te sterven voor Volk und Vaterland was wellicht groot onder de soldaten die zich daadwerkelijk opofferden, maar was ze ook zo groot onder de soldaten die hun snor drukten toen het op schieten aankwam? En hoe zit het, zou je Onfray en Sieferle willen vragen, met de erkenning van de Franse en Duitse cultuur op het moment dat zij werden geproduceerd? Was Bachs Matthäus Passion na voltooiing al het grote kunstwerk dat het vandaag is? Bestond er in de late negentiende eeuw geen scepsis over Napoleon III en keizer Wilhelm?
De cultuurpessimist zet de huidige cultuur, met al haar miskleunen, problemen en gebreken, doorgaans af tegen het allerbeste uit de cultuur in het verleden. Maar tegenover reuzen als Kant en Rousseau stonden in de achttiende eeuw tal van gefnuikte filosofen. Chopin en Schubert hadden duizenden collega’s van wie de composities met reden niet meer worden gespeeld. Bovendien werd de Franse of de Duitse cultuur niet op één moment geproduceerd. Eerbiedwaardige tradities zijn een product van eeuwen. En een compleet verleden bevat altijd meer kwaliteit dan een geïsoleerd moment in het hier en nu. Het afzetten van het rommelige, experimentele en onvoldragen ‘heden’ tegen de geaccumuleerde kwaliteiten van ‘vroeger’ is niet alleen ahistorisch, het is ook niet eerlijk.
En dan is er nog iets wat we ‘cognitieve ruis’ zouden kunnen noemen. De cultuurpessimist waardeert doorgaans alleen datgene wat hij door de jaren léérde te waarderen. Hij is vergeten hoeveel tijd en moeite het hem kostte om de negentiende-eeuwse operakunst te doorgronden en beseft niet dat hij die tijd ook zou moeten investeren in het leren waarderen van de huidige installatiekunst. Zemmour, Onfray en Sieferle lijken niet te overwegen dat denken, wijsheid, creativiteit en ambitie vandaag niet minder voorhanden zijn dan honderd jaar geleden. Ook onder barbaren.
Tussen McPherson en Hawking aan de ene en Onfray, Zemmour en Sieferle aan de andere kant bestaan enorme verschillen. De eersten spreken over de ondergang van de fysieke wereld en de mondiale samenleving, de laatsten hebben het over de ondergang van een specifieke natie en de daarbij horende gemeenschap. Bij de eersten draait alles om de toekomst, bij de laatsten draait alles om het verleden. Hawking en de zijnen willen de lichamen redden, Onfray en zijn kompanen de geest. Hawking zoekt soelaas in een onbestaanbare toekomst, Zemmour in een al even mythisch verleden. Hawking wil weg van deze wereld, naar een onpeilbaar groot universum. Sieferle wil ook weg, maar naar een door slagbomen afgesloten kleine gemeenschap.
Veel belangrijker is echter dat er tussen beide stromingen een opmerkelijke continuïteit bestaat. Volgens de cultuurpessimist komen we uit een heilzaam verleden en zitten we inmiddels zwaar in de problemen. Ook volgens de doemdenker zitten we zwaar in de problemen en zullen we daarom de toekomst niet overleven. Vertegenwoordigers van beide stromingen zien voor hun ogen iets vreselijks gebeuren en verwerken dit in een groot verhaal. Daarmee staan ze in een lange traditie.
Telkens weer gaan we ten onder aan overstromingen, droogte, superstormen en hitte. Ja, vooral aan hitte, aan vuur en aan verschroeiing. Het zijn de grote thema’s van de huidige klimaatverandering. Vervolgens zijn er oorlogen, verslapping van de moraal, overheersing door vreemde volkeren en godsdiensten, plus de ondergang van Israël en het christendom – de onvermijdelijke thema’s van het moderne cultuurpessimisme.
In de eerste eeuw van onze jaartelling kwamen de voorspellingen uit de christelijke bijbel. De apostel Petrus wist dat ‘de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden en vergaan’. De Openbaring van Johannes schetst een einde in ‘hagel en vuur, gemengd met bloed’. En Jezus, die zijn korte carrière start als een onversneden boeteprediker, waarschuwt dat ‘jullie zullen horen van oorlogen’. ‘Het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen hongersnoden zijn, pestilentiën en aardbevingen. Velen zullen elkaar haten en de liefde tussen velen zal verkillen.’
Dat er in die tijd en in de streek tussen de Jordaan en de Middellandse Zee zo apocalyptisch werd gedacht is verklaarbaar. Theologen wijzen op de harde repressie door de Romeinse overheersers, op religieuze uitdagingen door Griekenland en een constante stroom buitenlandse handelaren die door de smalle Jordaanvallei tussen Europa en Afrika reisden. Bovendien kende het joodse denken al een apocalyptische traditie. Als Israël zich niet zou bekeren, beloofden profeten als Amos, Ezechiël en Daniël het einde der tijden.
‘Er zullen hongersnoden zijn, pestilentiën en aardbevingen. Velen zullen elkaar haten en de liefde tussen velen zal verkillen’
Ook de zestiende eeuw kende een explosie van ondergangsvoorstellingen. Meer dan fascinerend is het Boek der wonderen, het in 1552 in Augsburg gedrukte Wunderzeichenbuch. Het bevat bijna tweehonderd kleurrijke platen vol vuurstormen, overstromingen, slagregens, verdorrende landschappen, veldslagen en mystieke verschijnselen. Er heerst oorlog. Asteroïden stormen op de aarde af. Zo zou de wereld kunnen vergaan, dachten veel Europeanen aan het begin van de moderne tijd. Ook in de zestiende eeuw werd het Avondland blootgesteld aan een nieuwe dynamiek. De ontdekkingsreizen globaliseerden de wereld. De Reformatie verscheurde het Europese christendom en de Tachtigjarige Oorlog brak uit. Het klimaat koelde aanzienlijk af en luidde de kleine ijstijd in.
Ongetwijfeld waren ze er ook, de epidemieën, de kometen, de oorlogen en de wolkbreuken. Net als de klimaatverandering of het islamisme vandaag wortelde de apocalyptische verbeelding in concrete ervaringen. En net als vandaag waren het in de zestiende eeuw niet de minsten die de ondergang aankondigden. In 1501 voorspelde Columbus dat het in 1658 allemaal voorbij zou zijn. Martin Luther (1483-1546) wist dat de wereld vóór 1600 aan haar einde zou komen. Nostradamus (1503-1566) gokte op ‘1999 en zeven maanden’, terwijl de geniale Isaac Newton (1642-1726) dacht aan de ondergang in het jaar 2000.
Hoe te oordelen over het feit dat zo velen geloven dat het einde nabij is? Een eerste, nuchtere reactie is om het gevaar te relativeren. Het wereldwijde arsenaal van kernkoppen daalde tot een vijfde van het aantal in de Koude Oorlog. Onze levensverwachting steeg sinds 1900 met veertig jaar. Genetisch gemodificeerde virussen kunnen doden, vooralsnog worden ze gebruikt om lastige ziektes aan te pakken. De wereldwijde uitstoot van CO2 is inmiddels stabiel en begint in Europa en de VS al weer te dalen. Bovendien slagen we er steeds beter in om onze omgeving zo aan te passen dat stormen, droogte, overstromingen en hitte almaar minder slachtoffers eisen.
Het is een benadering die twijfelaars over de streep trekt, maar die de meeste mensen simpelweg niet aanspreekt. Toen de Amerikaanse wetenschapsjournalist Ronald Bailey in de jaren negentig bij zijn uitgever aanklopte met het idee voor een bemoedigend boek over het herstel van ons milieu schudde de uitgever zijn hoofd. ‘Ron, we gaan je boek publiceren en beiden zullen we er wat aan verdienen. Maar had je me een manuscript gebracht waarin je aankondigt dat de wereld vergaat, dan had ik je rijk gemaakt.’ Doemdenken is big business, want we horen liever slecht nieuws dan opbeurende berichten. Stuart Mill wist het al. ‘Wie als wijze wordt gezien, is niet de man die hoopvol is wanneer anderen somberen. Een wijze is somber wanneer anderen hoopvol zijn.’ Angst is een sterkere emotie dan vertrouwen.
Een tweede, meer pedagogische reactie was die van de Britse filosoof Karl Popper. Hij noemt het pessimisme een ‘eclatante leugen’ en de grootste intellectuele ontsporing van onze tijd, al was het maar omdat het weinig grond heeft in een tijd dat we op zoveel terreinen zo’n enorme vooruitgang boeken. ‘Ik beweer’, schreef Popper in Gegen den Zynismus (1991), ‘dat wij in het Westen in de beste sociale wereld leven die ooit heeft bestaan. En dat ondanks het hoogverraad van de meeste intellectuelen die een nieuwe religie verkondigen, een religie van het pessimisme, alsof we in een morele hel leven en aan onze psychische en morele vervuiling ten onder gaan.’
Popper sprak vaak over het feit dat de toekomst open ligt voor menselijk handelen. Alleen met hoop en optimisme zijn we in staat om de wereld beter te maken. ‘We zijn allen verantwoordelijk voor wat de toekomst ons zal brengen. Daarom is het onze plicht om niet het uitzichtloze kwaad te voorspellen maar om voor het goede te vechten.’
Toch was dat niet Poppers belangrijkste punt. Dat draaide om onze kinderen en kleinkinderen. Zij verdienen onze zwartgalligheid niet. Zij hebben nog jaren voor de boeg. Waarom zouden we hen doorlopend confronteren met ons onterechte en ontmoedigende wereldbeeld? Kinderen verdienen onze hoop, ons enthousiasme en ons optimisme, niet onze gitzwarte ondergangsfantasieën. ‘Optimisme is een morele plicht.’
Dreigen met ondergang was en is een beproefd middel om moreel gedrag op te roepen en onder de aandacht te houden
Een derde, verrassende reactie doemt op in het recente boek Dies Irae: Eine Geschichte des Weltuntergangs van de Duitse historicus Johannes Fried. Ook hij laat zien dat apocalyptische voorstellingen meestal op drijfzand zijn gebouwd. Maar Fried beschrijft ze verrassenderwijs ook als de voedingsbodem voor nieuwe ideeën en praktijken. Hij wijst erop dat de aankondiging van het einde der tijden telkens weer een enorme energie losmaakt omdat we koste wat het kost willen voorkomen dat het onheil daadwerkelijk plaatsvindt. Zo zorgden de donderpreken van Jezus en zijn volgelingen voor de opkomst van een nieuwe religie, het christendom. De angst voor ondergang in de zestiende eeuw stimuleerde zowel de Renaissance als de Reformatie en daarmee de hele moderne tijd.
Volgens Fried zijn de maatschappelijke en geestelijke gevolgen van het apocalyptische denken amper te overschatten. ‘Om aan de ondergang te ontkomen werden kerken, kloosters, weeshuizen en ziekenhuizen opgericht, van geld en goederen voorzien en juridisch verankerd. Net als universiteiten, scholen en een omvangrijk domein van armenzorg.’ Dreigen met ondergang was en is een beproefd middel om moreel gedrag op te roepen en onder de aandacht te houden.
Zouden ook de apocalyptici daar niet op uit zijn? Stephen Hawking zegt dan wel dat hij ons wil aansporen om naar Mars te verhuizen, maar het is veel waarschijnlijker dat hij ons wil dwingen om in actie te komen tegen de klimaatverandering, kernwapens en het genetisch manipuleren van virussen. De Franse en Duitse cultuurpessimisten betogen dan wel dat Frankrijk en Duitsland inmiddels zijn overleden, maar hun werk lijkt toch vooral bedoeld om de grandeur van Frankrijk en de Größe van Duitsland weer te herstellen. Zelfs Guy McPherson zou geen nieuwe filmpjes vol doem en dreiging op YouTube plaatsen als de ondergang onvermijdelijk zou zijn.
De geschiedenis ligt open en kan een fatale wending nemen. De combinatie Trump en Noord-Korea is niet opbeurend. De klimaatverandering kan rampen veroorzaken en van de politieke islam zijn we voorlopig nog niet af. Het feit dat we in de afgelopen eeuw zo’n enorme vooruitgang hebben geboekt, zegt niet dat we deze de komende eeuw ook weer zullen boeken. De kracht van apocalyptisch denken is dat het ons alert houdt en ons dwingt ook de meest naargeestige scenario’s onder ogen te zien. Daarom moeten we de Onfrays, de Zemmours, de Sieferles, de Hawkings en de McPhersons blijven koesteren. Niet omdat hun voorspellingen uit zullen komen.