Op 9 mei schreef ik op deze plaats ‘Waarom steeds meer ‘bio, lokaal en slow’? Dertien lezers namen de moeite om mijn vraag te beantwoorden. Hartelijk dank! Sommigen verschaften mij nieuwe inzichten terwijl anderen me nog nieuwsgieriger maakten dan ik al was. De belangrijkste antwoorden cirkelen rond gezondheid, dierenwelzijn, milieu en grip op het eigen bestaan.
In alle reacties mis ik echter één overweging. Niemand vraagt zich af wat een keuze voor ‘bio lokaal en slow’ betekent in de strijd tegen wereldwijde honger en ondervoeding. In enkele stukken zal ik deze en komende weken (juni, juli en augustus 2013) op de antwoorden van de lezers reageren.
Mijn vraag naar het waarom van ‘bio, lokaal en slow’ kwam niet uit de lucht vallen. Zoals de lezers al snel begrepen, wortelde hij in mijn intuïtie dat onze, Nederlandse, intensieve landbouw superieur is aan de meeste andere landbouwsystemen, inclusief de snel groeiende alternatieven die ik samenvatte als ‘bio, lokaal en slow’.
De Aardappeleters
Dat de Nederlandse, intensieve landbouw superieur is, dacht ik niet, zoals Joszi Smeets schrijft, omdat ik me louter tot het Nederlandse voedsel beperk. Integendeel zelfs. Dat dacht ik omdát ik de productie van het Nederlandse voedsel zowel in historisch en mondiaal perspectief plaatste. Vanuit dat historische perspectief veronderstelde ik dat de kwantiteit en de kwaliteit van onze landbouw nog nooit zo hoog was. Om diezelfde reden veronderstelde ik dat de Nederlandse landbouw wereldwijd als voorbeeld kan dienen.
Vergelijk, had ik willen zeggen, ons huidige voedselaanbod nu eens met dat van De Aardappeleters die in 1885 zo fraai door Vincent van Gogh werden geportretteerd. De Brabantse familie prikt lusteloos in pan met aardappelen. Vlees, jus, groente en sla ontbreken, iets wat waarschijnlijk ook geldt voor kruiden en misschien zelfs voor zout. Het eenzijdige, saaie, smakeloze en niet bijster gezonde diner was tijdens de lange wintermaanden dagelijkse kost voor de meeste Nederlandse gezinnen.
Nsima met groenten
Vergelijk, had ik willen zeggen, ons voedselaanbod bovendien met dat van een doorsnee familie in het verre Malawi, een land dat ik als mijn tweede thuis beschouw. Voor een doorsnee Malawiaanse familie bestaat het ontbijt, de lunch en het avondeten uit een bord Nsima, ’s avonds aangevuld met een saus van groenten. Nsima is niet meer dan maïsmeel dat zonder enige toevoeging opstijft in een pan heet water en al even saai, smakeloos en voedzaam is dan de Hollandse aardappel. Die magere maaltijden uit de tijd van Van Gogh en in het Malawi van vandaag, waren en zijn ook nog eens peperduur, vergeleken met wat de toenmalige Brabanders en hedendaagse Malawianen te besteden hebben. Terwijl wij niet meer dan 14 procent van ons inkomen uitgeven aan voedsel, besteden de een miljard armsten ter wereld meer dan 50 procent van hun inkomen aan de dagelijkse maaltijd. Sommigen onderzoekers menen zelfs dat de aanschaf van voedsel wel 80 procent van het inkomen van de allerarmsten beslaat.
En terwijl 97 procent van alle Nederlanders vrijgesteld zijn van het produceren van hun eigen voedsel (nog maar 3 procent is boer) was in de tijd van Van Gogh en het Malawi van nu, niet meer dan 10 procent daarvan vrijgesteld. De overige 90 procent keuterde en keutert op armzalige boerderijtjes in de hoop het hoofd boven water te houden. Een deel van je eigen voedsel verbouwen, zoals een kleine maar groeiende groep Nederlanders doet in stads- en moestuinen, is vandaag een kwestie van keuzevrijheid en vrijetijdsbesteding. Ik kan dat niet anders opvatten als vooruitgang.
Voedselvergiftiging
Anders dan mijn provinciegenoten uit 1885 en mijn Malawiaanse vrienden vandaag, at ik afgelopen week lasagne, een Griekse-pastasalade, spinazietaart, in teriyaki gegrilde tofoe, spaghetti-met-gehaktsaus, macaroni-met-kaas en volle-groentesoep-met-stokbrood.
Die gerechten kostten maar een bescheiden deel van mijn dagelijks budget, stonden binnen drie kwartier op tafel. Bovendien waren ze heerlijk, afwisselend en ook nog eens gezond. Alle ingrediënten werden door mij aangeschaft in de supermarkt om de hoek en waren geproduceerd binnen het systeem van de intensieve landbouw.
Niet één keer liep ik afgelopen week een voedselvergiftiging op. Sterker nog, ik ben 1,86 lang, weeg 86 kilo, ben waarschijnlijk kerngezond en werd de afgelopen 52 jaar nog nooit ziek van het Nederlandse voedsel, en verwacht dat dat –Deo Volente- ook de komende 30 jaar niet gebeurt. Kom er eens om in Malawi of in het Brabant uit 1885.
Ik begrijp de kritiek niet goed van De Stadsakker wanneer hij (of zij) schrijft dat ‘dat er geen enkele garantie is dat ons eten veilig is’. Misschien dat De Stadsakker nog eens uit kan leggen waar dat vermoeden op is gebaseerd?
En ik ben ook benieuwd naar een verdere uitwerking van het standpunt van Henk de Mink, wanneer hij zich afvraagt of de boer ‘de eigen geproduceerde zaken ook aan zijn eigen kinderen en kleinkinderen te eten geeft’.
Het doet me denken aan de varkensfokker in de Deense serie Borgen (deel 3, aflevering 4) waarin deze (de broer van journaliste Katrine Fønsmark) zijn eigen dieren niet durft te eten en er voor privégebruik een eigen varken op na houdt. Henk veronderstelt niet alleen dat onze boeren willens en wetens ongezond voedsel produceren, maar ook dat alle controle-systemen daarop falen.
In mijn volgende blog ga ik verder op die gedachte in. Dan reageer ik behalve op De Stadsakker en Henk de Mink, ook op Elly Michiels, Elizabet van der Kooij, Eric van de Vijver en Agnes van Dijk. Daarna buig ik me over dierenwelzijn, milieu en ‘grip op het eigen bestaan’.
Beste mijnheer Bodelier,
het wordt tijd dat u zich laat inspireren door iemand die zich met recht wereld landbouwexpert mag noemen. Lees de inaugurele rede van Pablo Tittonell, hoogleraar aan de Universiteit Wageningen bij Farming Systems Ecology die hij in mei heeft gegeven. http://www.wageningenur.nl/nl/show/Towards-ecological-intensification-of-world-agriculture.htm
beste mevrouw De Hek
dank u wel voor uw mail, we hebben Tittonell zélf al eens uitgenodigd -en gesproken-, maar zal uw advies desondanks ter harte nemen. Kunt u mij nu ook vertellen, hoe we biologische landbouw kunnen verenigen met de strijd tegen wereldwijde honger én de vernietiging van de natuur? Ik ben erg benieuwd hoe het zit, en dan met name rond mijn kernpunt, het excessieve grondgebruik door biologische boeren? O ja, kunt u me ook nog vertellen waarom landbouwers in Afrika, die traditioneel biologisch -zonder kunstmest, gewasbeschermers en zovoorts- boeren zo weinig weten te verbouwen, dat ze doorlopend op het randje van de honger balanceren? Dank uw wel.
Vriendelijke groet, Ralf Bodelier