Blog Van Jeruzalem naar Bouillon #43. Geluk en rouw liggen maar twee minuten van elkaar verwijderd

Date: 25 december 2021

Donau in Oostenrijk nabij Passau, standbeeld van de heilige Johannes Nepomuk

In een zoektocht naar creativiteit, humanisme en vooruitgang liep filosoof Ralf Bodelier een omgekeerde kruistocht van Jeruzalem in Israël naar Bouillon in de Belgische Ardennen.
In deel 43, het slot van deze serie, maakt Bodelier de balans op. ‘Ik besef opnieuw hoe bijzonder het is dat ik dit überhaupt kan doen. Voor mijn vader of grootvader, gevangen in hun armoedige mijnwerkersbestaan, was zo’n tocht ondenkbaar geweest.’

Ralf Bodelier, 25 december 2021

Weer in Nederland. Weer thuis na 4073 kilometer in 315 dagen, verspreid over twee coronajaren. De wandelschoenen zijn geschrobd en terug in het vet. De rugzak is gewassen en opgeborgen. Afgedragen onderbroeken zijn weggegooid. Mijn dagboek, bijgehouden op de laptop, heb ik omgezet in PDF.

Ik scroll door de pagina’s. In januari 2020 lees ik over mijn zoektocht naar het graf van Godfried van Bouillon in Jeruzalem. Vervolgens zit ik aan tafel bij de monniken van Abu Gosh. Het is Driekoningen en de monniken eten slagroomtaart met aardbeien. Oude Israëlische militairen, Dubbi en Ezekiel, zetten koffie voor me op een picknickplaats in Be’er Ya’akov. Dan komen twee begrafenissen in Nablus voorbij. De begrafenis van een oudere dame, overleden in bed. En van een jonge metselaar die van een bouwsteiger viel. In het souterrain van de moskee houdt zijn vader mijn hand lang vast. De grijze man is van mijn leeftijd. Het had ook mijn zoon kunnen zijn. In februari, op Noord-Cyprus, weten Turkse soldaten zeker dat Zuid-Cyprioten hen naar het leven staan. Zelf kwamen ze nooit voorbij de Muur. In Beiroet huur ik een kamer bij Nadim. Vanachter mijn schrijftafel kijk ik uit op de haven. In de verte zie ik de witte silo die een half jaar later de lucht invliegt. Nadim is op dat moment niet thuis. Op een filmpje dat hij me stuurt, vind ik de schrijftafel terug onder glas en verwrongen metaal. En dan ben ik nog maar in Libanon. Met meer dan 3700 kilometer te gaan.

‘Wat ging door je heen toen je in Bouillon arriveerde’, vraagt Fons Geraets, journalist van de Limburgse zender L1. ‘Ik moest een traantje wegpinken’, antwoord ik naar waarheid. ‘En dat had ik niet had verwacht. Ik won immers geen Tour de France of Formule 1. Ik liep een omgekeerde kruistocht. Niet Bouillon was het doel, dat was de wandeling zelf.’

Op dat moment realiseerde ik me niet waar dat traantje vandaan kwam. Geen moment ook, had ik overwogen dat mijn aankomst in Bouillon een emotioneel moment zou zijn. Terwijl het me toch niet ontbrak aan tijd om na te denken. Sterker: geen activiteit loont zich beter om te peinzen, piekeren en prakkiseren dan wandelen. Nietzsche dacht al wandelend in de bergen van Sils Maria. Petrarca liep al bespiegelend over de Mount Ventoux. En de heilige Franciscus van Assisi sjouwde in gedachten vanuit Italië naar Santiago de Compostela. Vanuit dit immer middeleeuwse en religieuze Santiago wandelde Herman Vuijsje al denkend en schrijvend terug naar het moderne en goddeloze Amsterdam. Van hem pikte ik het idee om niet van Bouillon naar Jeruzalem te lopen maar andersom. Helaas bestond in de oudheid het woordje wandelen nog niet. Anders had ik kunnen schrijven dat Mozes veertig jaar door de Sinai wandelde, waarna hij met de Tien Geboden op de proppen kwam. Organiseerde Jezus voor zijn apostelen geen wijsgerige trektochten door Palestina?

Er zijn tal van redenen waarom wandelen en denken zo goed samengaan. Maar dit lijkt me de belangrijkste: wandelen maakt vrij. Wandelen onthecht je van je familie, je huis en je stad. Je bent vrij van je vrienden, je partner, je ouders of je kinderen. Vrij van materie, want je neemt niet meer mee dan wat in je rugzak past. Je bent bevrijd van routines, van verplichtingen en de zorgen van alledag. In al die vrijheid ontstaat ruimte om na te denken, om afscheid te nemen van oude ideeën en perspectieven. Ruimte om te ervaren, te luisteren en te observeren. Om iets te zien wat je eerder niet zag. Om kwesties uit te zoeken en problemen te overdenken waarvoor je eerder de tijd niet nam. Tijd om nieuwe inzichten te ontwikkelen. Wandelen ís vrijheid.

En juist wanneer je je vrijheid ontdekt, is het de onvrijheid van anderen die opvalt. Nooit eerder zag ik zo scherp de onvrijheid van Israëli’s, in hun leven bedreigd door Iran, Hezbollah of de Al Aqsa Brigades. En de onvrijheid van vijf miljoen Palestijnen, door diezelfde Israëli’s opgesloten achter hoge muren rond Gaza en de Westbank. De onvrijheid van Palestijnse meisjes en vrouwen, door hun mannen weggestopt achter getraliede ramen in Ramallah en Nablus. De onvrijheid van Syrische vluchtelingen in hun krotten langs de Libanese kust. Die van Koerden en homo’s in Turkije. De onvrijheid van eenzame ouderen, achtergebleven in hun lege dorpen op het Bulgaarse platteland. Het is pervers. Wanneer ze mij, rijk, gezond en goedgemutst voorbij zien wandelen, beseffen zij weer eens hoe onvrij ze zijn. Althans dat vermoed en vrees ik. Maar zeker weet ik dit: dankzij hun onvrijheid, realiseer ik me meer dan ooit hoe vrij ik ben.

Donau tussen Woerth en Regensburg

Bij mijn aankomst in Bouillon laat ik dus een traantje. En ik snap even niet waar dat vandaan komt. Scrollend door mijn dagboek, besef ik dat ik het antwoord al lang heb gegeven. En niet een keer, maar meerdere malen. Dit schrijf ik op woensdag 27 oktober 2021.

‘De dame die mijn ontbijt serveert, draagt Beierse klederdracht. Voor het eerst zie ik die kleren van dichtbij. Meestal gaat de aandacht naar het witte bloesje met laag decolleté, nu zie dat die kleren bestaan uit rauwe, stugge materialen. Qua stof doen ze me denken aan de ruige habijten van bedelmonniken. Deze klederdracht werd niet gemaakt om te verleiden, maar om in te werken. Niet om in te genieten, maar om in te zaaien en te wieden. Om kippen in te plukken en dikke soep te koken. In deze klederdracht serveerden de vrouwen hun baas. En hun echtgenoot.

De klok slaat acht wanneer ik de deur van ontbijtzaal achter me dichttrek en richting Regensburg marcheer. Het landschap ligt in dichte mist. Het eerste uur begeleiden me alleen de weilanden aan weerszijden van het wandelpad. Dan is er een waterig zonnetje en doemen rechts beboste heuvels op. Links de Donau. De rivier stroomt snel, ze heeft haast. Bij een ‘Netto Marken-Discount’ koop ik Buttermilch en Pumpernickelbrot. Zwart, zwaar en nat brood, verrukkelijk met boter en kaas. Meer heb ik vandaag niet nodig.

Wanneer ik de winkel verlaat, overweldigt me, opnieuw, een gevoel dat me de rest van de dag niet meer zal verlaten. Hier sta ik dan. Alleen, maar niet eenzaam. Vrij, maar niet zonder doel. Ik heb een lange wandeling in het vooruitzicht. Ik ben benieuwd naar de barokstad Regensburg. Het oude Ratisbona, waar de duizend jaar geleden Godfried doorheen trok op weg naar Jeruzalem. In mijn bagage zit meer dan voldoende eten. Ik voel me sterk en, vooral, erg dankbaar. Ik besef opnieuw hoe bijzonder het is dat ik dit überhaupt kan doen. Voor mijn vader of grootvader, gevangen in hun armoedige mijnwerkersbestaan, was zo’n tocht ondenkbaar geweest.

Ik zet er de sokken in. Alsof ik over het dijkpad zweef. De overkant van de rivier blijft in nevelen gehuld. Majestueus dobberend op de zilveren stroom komen zwanen voorbij, omgeven door kleine zwarte eenden. Soms is er een oude boot, vastgelegd aan de oever. Tegen twaalf uur verdwijnt de mist en doemt de overkant op. Er ligt een dorp. Een dorp met zo’n oude Beierse kerk. Haar klokken luiden. Alle huizen zijn boerderijen. Ze hebben hoge, donkerrode daken. Waarschijnlijk lag dit dorp er voor de oorlog ook al zo bij.

Daar de grijze, snelstromende Donau. De zwanen, de daken, die klokken. Hier sta ik, met mijn smartphone, soepele wandelschoenen en een laptop in mijn rugzak. Alsof de tijd zich samenbalt en haar adem inhoudt. Ik huiver van geluk. Nooit was ik zo vrij. Nooit eerder gaf ik me zo over aan mijn interesses. Nooit luisterde ik zo ongeremd naar Mahler, Jacques Mees of het Herbert Pixner Project, ontwikkelde ik zoveel nieuwe ideeën en schreef ik zoveel stukken. Het water klotst, de klokken blijven maar luiden. Op een boomstam beleg ik mijn Pumpernickelbrot met boter en kaas. Deze dag, dit gezegende moment, wil ik nooit meer vergeten.

Op Googlemaps tik ik Bouillon in. Nog 600 kilometer. Nog maar dertig etappes te lopen. Dan is het allemaal voorbij. Dit komt nooit meer terug. Dan is het mooiste dat ik ooit deed geschiedenis. Na deze ervaring staat, wat nog van mijn leven rest, in de schaduw van deze wandeling. Keer op keer zal ik dan beseffen hoe het was om vrij te zijn. Geluk en rouw liggen maar twee minuten van elkaar verwijderd.’

Aankomst Bouillon, bij standbeeld Godfried van Bouillon. 18 december 2021

Deze publicatie kwam tot stand met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.

Leave a Reply

Time limit is exhausted. Please reload CAPTCHA.

single.php