De Schans, Tilburg
Twaalf jaar na ‘Daarom noem ik mij atheïst’ ga ik weer naar een kerk. Niet naar dé kerk, maar naar één kerk, de Mariakerk aan de Schans in Tilburg-Noord. Op zondag viert de Norbertijnse gemeenschap hier haar eucharistie. Hoewel de diensten zich voltrekken binnen de traditionele katholieke orde, zijn het bijzonder opgewekte, inspirerende en vaak uitgesproken vrolijke bijeenkomsten. Nooit wordt gevit op homo’s, joden of moslims, niemand scheldt op de seculiere buitenwereld, op overspeligen en afvalligen. De Norbertijnen wonen in soberheid en lijken te leven naar het motto van mijn grootmoeder, Netta Bodelier-Groten (1900–1986) ‘Je moet mensen niet nemen zoals je hen hebben wil, je moet hen nemen zoals ze zijn.’
De lijfspreuk van de Norbertijnen is ad omne opus bonum paratus ‘tot elk goed werk bereid’. Hun kloosterleven (beschouwing, gebed, studie en stilte) combineren ze zowel met praktische inzet voor hun parochianen als met het verbeteren van de levens van onbekenden in ellendige omstandigheden, dichtbij en ver weg.
De Norbertijnen nemen expliciet verantwoordelijkheid voor mensen. Ze lijken ze zich minder te bekommeren om het heil van de kerk of de onsterfelijkheid van de ziel, dan om de arme, de weduwe, de wees en de vreemdeling. In de advent organiseren ze hulp voor jonge Roma in de Norbertijnenparochie van Zsámbék, Hongarije. In de vastentijd halen ze geld op voor steun aan de kastenloze Dalits in Uttar Pradesh, India. Na de hoogmis is er koffie en een Fair Trade markt.
De Norbertijnenparochie staat in het teken van barmhartigheid, ontferming, solidariteit en verzoening. Ik beken: de Norbertijnen zijn de enigen niet. Buiten het zicht van de media, in de luwte van de machtige wereldkerk, komen talloze christenen dag in, dag uit op voor mensen die achterblijven, die het niet trekken. En, wanneer ik me niet vergis, is het onder moslims al niet anders. In 2001 zat ik op het verkeerde spoor door het christendom volledig te vereenzelvigen met het slechtste wat de westerse samenleving te bieden had.
Kort en goed. Wanneer ik op zo’n zondag, tegen half twaalf de Mariakerk verlaat, voel ik me opgetild, gesterkt en, inderdaad… klaar om weer aan het werk te gaan. Of, om het anders te zeggen, in de Mariakerk tref ik een man waarover ik eerder hoorde, maar nooit werkelijk ontmoette.
Die man is Abraham.
Abraham en Odysseus
De afgelopen jaren werkte ik aan een proefschrift over kosmopolitisme, wereldburgerschap. Aanvankelijk overwoog ik een filmscript te schrijven over twee mannen, die beiden tot de eerste kosmopolieten gerekend kunnen worden en die ik onder mijn persoonlijke helden schaar: Abraham en Odysseus. Het filmscript kwam er niet, ik koos voor een meer conventionele dissertatie. Maar ooit zal ik het script alsnog schrijven. De jood Abraham en de Griek Odysseus zijn tijdgenoten. De verhalen van beide mannen werden althans in dezelfde tijd, rond 800 voor Christus, opgeschreven. En méér dan deze verhalen hebben we niet. Wat beiden verenigt is, natuurlijk, dat ze erop uit trekken.
Abraham verlaat na een oproep van God het land van zijn voorvaderen in het huidige Irak en keert er nooit meer naar terug. De rest van zijn lange leven leidt hij een nomadenbestaan in wat vandaag de ‘westelijke Jordaanoever’ heet.
Ook Odysseus, heerser over Ithaka, verlaat zijn eiland. Hij verovert Troje. Maar anders dan Abraham keert hij na een tocht van twintig jaar door de Griekse wateren terug op zijn eiland en zet zijn heerschappij weer voort.
Terwijl het reizen Abraham en Odysseus verenigt, en terwijl wij kinderen zijn van Abraham én van Odysseus, van Jeruzalem én van Athene, staan beide figuren vaak tegenover elkaar.
Met list en rede onderwerpt Odysseus de wereld aan zijn ijzeren wil. Adorno en Horkheimer hebben in hun Dialektiek van de Verlichting (1947) prachtig beschreven hoe de Griekse held zijn omgeving bedwingt en zo in leven blijft. Al wat hij op zijn reis tegenkomt, de Kikonen, de Lotuseters, de cycloop Polyphemos, Circe, de Sirenen… het zijn stuk voor stuk natuurlijke obstakels die door Odysseus worden ontmythologiseerd, van hun kracht ontdaan en terzijde geschoven. Zij blijven ontzield achter terwijl Odysseus weer verder trekt, een nieuwe uitdaging tegemoet.
Abraham daarentegen, onderwerpt niet. Hij láát zich onderwerpen. Hij gehoorzaamt. Doorgaans. Hij verlaat huis en haard zonder te weten waarheen de reis gaat, louter omdat God dat van hem wil. Hij levert zijn vrouw Sarah uit aan de Farao om het eigen vege lijf te sparen. Hij is zelfs bereid zijn enige zoon, Isaak, te offeren wanneer God hem dat opdraagt. Terwijl Odysseus de wereld opeist, vraagt Abraham weinig voor zichzelf. Ik twijfel of we hem niet ronduit laf moeten noemen, een held op sokken.
Overigens brengt dit gedrag hem ook in de nabijheid van Odysseus bij wie het evenzeer draait om het eigen overleven. Al is zelfs dit niet zeker. Wanneer Abraham in conflict komt met zijn neef Lot, stelt hij hem voor om uit elkaar te gaan. Lot trekt in het groene en vruchtbare dal van de Jordaan, waarna Abraham genoegen neemt met het dorre en hete Kanaan.
En toch. Er is tenminste één scene uit de Abrahamverhalen waarin hij niet aan zichzelf denkt, waarin hij zich in heldhaftigheid overtreft en zijn concurrent Odysseus ver achter zich laat. Het is de scene waarin Abraham God wijst op diens verantwoordelijkheid voor de trouwhartigen van Sodom en Gomorrah. De beroemde episode waar hij de schepper van hemel en aarde op louter morele gronden de maat neemt. Het gebeurt wanneer God en Abraham samen uitkijken over beide steden, wanneer de Almachtige zegt dat hij de steden zal verwoesten en waarin Abraham het, tégen God, opneemt voor de onschuldigen. Hij neemt het op voor mensen die niet tot zijn gezin, zijn familie of zijn clan behoren. Het is een daad van moed waarmee Abraham zijn eigen reputatie, ja, zijn eigen leven op het spel zet.
Sodom en Gomorra
‘Er zijn ernstige beschuldigingen geuit tegen Sodom en Gomorra’, zegt God tegen Abraham. ‘Hun zonden zijn ongehoord groot.’ Iedere christen weet meteen waar God op doelt, maar zij hebben het fout. Onlangs heeft de joods-Amerikaanse filosofe Susan Neiman (Moral Clarity, 2008) er nog eens op gewezen dat het hier niet gaat om homoseksualiteit, maar om een fundamentele schending van wat wij vandaag ‘mensenrechten’ noemen.
In Sodom en Gomorrah, zo vertellen joodse mythen ons, werd een samenleving opgetuigd die ronduit spotte met wat wij onder moraal, goed-doen of naastenliefde verstaan. Terwijl in het Middellands Zeegebied gastvrijheid voor vreemdelingen een onbetwist gebruik is, bepaalden de wetten van Sodom dat vreemdelingen aan een groepsverkrachting onderworpen moesten worden. Op het helpen van vreemdelingen stond de doodstraf. Susan Nieman verhaalt hoe een meisje dat een arme man brood had gegeven, met honing besmeurd achter werd gelaten op een dak vol bijen. De belastingen in Sodom waren regressief: de armsten betaalden dubbel, de rijksten de helft. Hoewel de stad baadde in weelde [wie groenten uit zijn tuin trok, vond goud tussen de wortels, straten waren afgezet met saffieren] werden de Sodomieten verteerd door de angst dat ze hun overvloed moesten delen. Men zegt dat zelfs alle vogels werden gedood, uit angst dat zij een graantje van de welvaart zouden meepikken. Dit was de situatie waar God met vuur en zwavel een einde aan wilde maken.
In opstand
En Abraham nu, de man die zich eindeloos schikte naar Gods wetten, komt in opstand. ‘Wilt u dan behalve de schuldigen ook de onschuldigen het leven benemen? Misschien dat er in die stad vijftig onschuldigen zijn. Zou u die dan ook uit het leven wegrukken en niet de hele stad vergeving schenken omwille van die vijftig onschuldige inwoners? Zoiets kunt u toch niet doen, hen samen met de schuldigen laten omkomen! Dan zouden schuldigen en onschuldigen over één kam worden geschoren. Dat kunt u toch niet doen! Hij die rechter is over de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen?’
Ik vind Abrahams optreden adembenemend. Wat moet de man bang zijn geweest wanneer hij de Koning der Koningen zo terecht wijst. En hij gaat door. ‘Nu ik eenmaal zo vrij ben geweest de Heer aan te spreken, hoewel ik niets dan stof ben: stel dat er aan die vijftig onschuldigen vijf ontbreken, zou u dan toch vanwege die vijf de hele stad verwoesten?’ En weer bindt de almachtige in. ‘Nee,’ antwoordde hij, ‘ik zal haar niet verwoesten als ik er vijfenveertig aantref.’ Maar Abraham is nog steeds niet tevreden en pingelt verder. ‘Ik hoop dat u niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het nog één keer waag iets te zeggen: stel dat het er maar tien zijn.’ ‘Dan zal ik haar niet verwoesten omwille van die tien.’
Wat hier gebeurt, verrast atheïst en gelovige. Een bange, aarzelende man, die zich voor zolang het zijn eigen leven betrof, doorlopend conformeerde aan de wil van God, trekt plots alle registers open om de Almachtige te weerhouden van een massaslachting. En meer dan dat: Abraham wijst God op de morele wet. Hij vertelt hem dat de moraal bóven de godsdienst staat. Dat ook Hij zich aan de wet moet houden, dat ook de Schepper van hemel en aarde zijn meerdere moet erkennen. En die meerdere, dat is de verplichting om te denken en te handelen in termen van medemenselijkheid.
Odysseus is de denkende en handelende mens die de wereld aan zich onderwerpt en geschiedenis maakt. Abraham is de wijfelende en dralende mens die zich laat onderwerpen. Maar Abraham is ook de man die, wanneer het erop aankomt, zijn leven op het spel zet door het voor anderen op te nemen. Odysseus is de aartsvader van de filosofie, de wetenschap en de vooruitgang. Abraham is de aartsvader van de religie, het vertrouwen en de ethiek.
In mijn opstel ‘Daarom noem ik mij atheïst’ was ik Abraham even uit het oog verloren.