Een groeiend aantal biologen en milieuactivisten ziet de mens als een plaag en een dodelijke dreiging voor de natuur. Een heel wat bemoedigender beeld van de mens vindt Ralf Bodelier in het oude Jeruzalem.
Ralf Bodelier, tijdschrift Berne. 10 juni 2021
Zijn we met teveel mensen? Is de planeet overbevolkt? Een stoet biologen, ecologen en milieuactivisten meent van wel. We zijn met 7,8 miljard wereldburgers. Dat aantal zou fors af moeten nemen. Zo noemen Midas Dekkers en Jelle Reumer, de bekendste biologen van Nederland, de mens een ‘vernietiger van de aarde’ en een ‘invasieve exoot’. Ze bepleiten het actieve terugdringen van de wereldbevolking.
Bioloog en documentairemaker David Attenborough ziet de mens als een ‘plaag’. De Club van Rome noemde ons een ‘kanker voor de planeet’. Sinds de nazi’s de joden met vergelijkbare woorden degradeerden, doen we er goed aan voorzichtig met dergelijke ideeën om te gaan.
Klaagmuur
In januari 2020, op een ijskoude vrijdagavond, sta ik weer eens op het grote plein voor de Klaagmuur in Jeruzalem. Het is het begin van mijn ‘Omgekeerde Kruistocht’ naar Bouillon. Een deinende massa orthodoxe mannen danst de sabbat tegemoet. Al dertig jaar kom ik hier. Telkens weer dwaal ik dagenlang rond in de buurt van de oude Joodse tempelmuur.
Keer op keer overweldigt me de gedachte dat rond deze plek, zo’n 2700 jaar geleden, de mens ter wereld kwam. Niet de mens in biologische zin. Daarvoor moeten we bij Lucy zijn, in de Afrikaanse Riftvallei. In Jeruzalem werd de mens als mens geboren. Als een zelfstandig en nadenkend wezen. Als creatief, verantwoordelijk en heersend over zijn natuurlijke milieu.
Eerder in de geschiedenis, in wat men ooit ‘heidense tijden’ noemde, voelden mensen zich gemangeld door de natuur. Heidens leven, dat was leven met angst voor de goden. Lief, rauw en meedogenloos, vermomd als plant, hyena of bliksemschicht. Goden en godjes als natuurverschijnselen. In bomen, watervallen, mist en onweer. Met buikjes en snuiten, vol vuur en gif, rond, vals en eenogig. Altijd nabij. Soms vleiend, dan weer straffend, wreed en sluw. Waar de goden heersten, hadden mensen het nakijken.
Genesis 1
Rond 500 voor Chr. breken de schrijvers van Genesis 1 met deze almachtige natuur. Zij scheppen een God die als een abstracte geest boven de wateren zweeft. Deze God is anders dan de heidense goden. Hij is geen natuurverschijnsel. De Bijbelse God heeft geen lichaam, geen gezicht, geen naam. Zijn Allerheiligste, op de plek waar nu de islamitische Rotskoepel staat, zo’n 200 meter verderop, was een lege ruimte. Daarin bevond zich niet meer dan een kist met de Tien Geboden.
Door God letterlijk onvoorstelbaar te maken, deden de Bijbelse schrijvers iets bijzonders. Ze creëerden ruimte voor de mens. Door al die levensnabije natuurgoden en godjes te vervangen door deze onvoorstelbare God, schonken ze de mens zijn vrijheid. Voor het eerst kwam ruimte voor onze ideeën en plannen, voor onze geldingsdrang, voor ons vermogen om te bouwen.
Op de zesde, op de laatste scheppingsdag schiep God de mens.
‘God zei: ‘Laten we mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hen en zei tegen hen: ‘Weest vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op aarde rondkruipen.’
Antropocentrisch
Drie boodschappen kent deze passage.
Eén: God schiep de mens naar zijn evenbeeld. Net als God zijn ook mensen denkende, creatieve en daadkrachtige wezens. Als Gods evenbeeld verdienen mensen respect, hulp en bescherming en wel ongeacht hun stand, ras, geslacht, kleur, afkomst of nationaliteit. Twéé: de mens moet heersen over de aarde en de dieren. Wij worden medescheppers van de wereld om ons heen. Dríe: het is goed om ons te vermenigvuldigen. Het is goed wanneer we met velen zijn.
Genesis 1 is een liefdesverklaring aan de wereld en zijn bewoners. Dat maakt het scheppingsverhaal ook tot de ‘antropocentrische’ tekst waarin biologen en milieuactivisten de bron zijn gaan zien van alle kwaad. Anders dan in de heidense wereld staat de natuur hier niet langer centraal.
In de Bijbel krijgt de mens het heft in handen en daarmee ontvangt de mens ook de verantwoordelijkheid voor deze natuur. Want we zijn niet alleen scheppers naast God. We zijn ook schepsels van God. We hebben een dubbele identiteit.
Ook al heersen we over de natuur, net als de dingen, dieren en planten blijven we er onderdeel van. De wereld is niet van ons. Wij ontvingen de wereld zoals een timmerman een lading hout ontvangt om er meubels van te maken. Het is nu aan ons om de wereld beter, mooier en rechtvaardiger achter te laten dan we hem aantroffen.
Rabbi Akiva
Maar weinig teksten bieden zo’n krachtig weerwoord tegen het modieuze anti-humanisme van biologen als Dekkers of Attenborough. Nergens wordt zo klip en klaar de kracht en de verantwoordelijkheid van de mens geformuleerd als in het oude scheppingsverhaal.
Ik overweeg Genesis 1 wanneer ik door de koude winternacht terugloop naar mijn kamer op de Rabbi Akiva Street. Deze Rabbi Akiva (50-135) was een van de grootste denkers uit het antieke Jeruzalem. Op een dag werd hij ondervraagd door de Romeinse overheidsambtenaar Tinnius Rufus de Kwaadaardige.
‘Wat is mooier’, vroeg Tinnius Rufus aan Rabbi Akiva. ‘Het werk van God, of dat van de mens?’
‘De menselijke schepping is zonder twijfel een heel stuk mooier dan de goddelijke’, antwoordde Akiva. ‘Want de natuur voorziet ons, op Gods bevel, alleen van het ruwe materiaal. De vaardigheden van de mens stellen ons in staat om die ruwe materialen te verwerken volgens de vereisten van de kunst en de goede smaak.’
Vervolgens vroeg Tinnius Rufus aan Akiva waarom God de mens en de wereld niet meteen heeft gemaakt zoals Hij wilde dat zij zouden zijn.
‘Omdat het juist de plicht van de mens is om zichzelf te perfectioneren’, antwoordde Akiva.
Het zijn uitspraken die me op mijn Omgekeerde Kruistocht van Jeruzalem naar Bouillon zullen gaan begeleiden.
u stelt: “wat is fraaier wat de mensen hebben gemaakt of dat wat God heeft gemaakt”, u komt vervolgens uit bij de mens als degene die een opdracht moet vervullen.
U had er naar mijn mening beter aan gedaan te benadrukken dat de mens een uiterst destructieve diersoort is (en was). Prachtige ondersoorten dreigen uit te sterven of zijn uitgestorven (de Balinese, Javaanse, Chinese, Kaspische tijgerondersoorten, de Kaapse leeuw). De zorg van Dekkers en Attenborough komt ergens vandaan. Begrijpt u dat eigenlijk wel?
Geachte Mart
Uw standpunt begrijp ik volkomen, zoals u hopelijk zult begrijpen dat mijn artikel -en mijn boek ‘lang leve de mens’- juist een analyse en weerlegging van dat standpunt is.
Maar vindt u de ontbossing van bijvoorbeeld de amazone niet zorgelijk. Inclusief risico’s op verlies van erg veel biodiversiteit?
ja natuurlijk vind ik dat zorgelijk. Hoe komt u erbij dat ik dat niet zou vinden? Mijn interesse gaat uit naar de oplossing van deze problemen. En dan zul je het toch moeten hebben van de inzet en de creativiteit van de mens.