In een zoektocht naar creativiteit, humanisme en vooruitgang loopt filosoof Ralf Bodelier dit jaar een omgekeerde kruistocht van Jeruzalem in Israël naar Bouillon in de Belgische Ardennen. In deel 12: Niet de palmen in Jaffa of de besneeuwde toppen van het Libanongebergte leerden me iets. Dat deden de mensen in Larnaca, Nablus en Tripoli
Groene Amsterdammer, 17 mei 2020
Ergens in China droeg een vleermuis een virus van amper 15 genen over op een mens, de wereld ging op slot en nu zit ik thuis, in Brabant, wachtend om weer op weg te gaan.
Rond de 1000 kilometer in drie landen verdwenen onder mijn wandelschoenen. 3500 kilometer liggen nog op me te wachten. Met een wandeltempo van gemiddeld vier kilometer per uur, had ik 4000 uur om na te denken. Maar het resultaat van dat denken dat valt tegen. Waarover dacht ik eigenlijk na in de lange tocht over de Israel Trail, in de bergen tussen Nicosia en Girne of op de stille Sea Side Road van Beiroet naar Tripoli? Dácht ik wel ergens over na, lopend door de branding of over de steile berghellingen?
Volgens de schrijvers van een onuitputtelijke reeks romantische wandelboeken, had ik in die vrije natuur tot mezelf moeten komen. Ik had me kunnen laven aan het rudimentaire bestaan op het platteland, waar mensen immers nog leven met de opkomende en ondergaande zon, de wisselende seizoenen en de vruchten van het land. In de provincie had ik me kunnen openen voor onontdekte waarheden en alles verhelderende inzichten.
Om die reden wandelde de meest romantische onder de wandelaars, Henry David Thoreau, bij voorkeur door de bossen. Tussen de bomen wist hij ‘diep’ en ‘weloverwogen’ te leven, alleen daar kon hij ‘de essentiële feiten van het leven leren kennen’. Bij Jean-Jacques Rousseau was het al niet anders. ‘Ik wandel alleen maar’, schreef Rousseau. ‘Tijdens het wandelen is het platteland mijn studeerkamer’.
Ik blader door mijn dagboek, maar uit niets maak ik op dat de heuvels van Judea, de rauwe kusten van Cyprus of de besneeuwde bergtoppen van Libanon me op nieuwe inzichten brachten. Wanneer er al gedachten opwelden, dan werden die wakker gekust in de grote stad. In mijn dagboek kom ik vooral impressies tegen van ontmoetingen met de stedelingen bij wie ik overnachtte, met wie ik at in een restaurant of dronk op een terras.
Zij brachten me op nieuwe ideeën. En wat ze me leerden was dat de werkelijkheid telkens weer anders, veelkleuriger en genuanceerder is dan je vanuit Nederland zou denken. In Ramallah maakte ik aantekeningen over de zorgzaamheid van mijn Palestijnse kamerverhuurder voor een verdwaalde joodse backpacker uit New Jersey. In Nicosia noteerde ik dat Cyprioten in Noord- en Zuid-Cyprus geen haat koesterden jegens hun landgenoten aan de andere kant van de Groene Lijn, maar tóch de muur wilden behouden die hen scheidde. In Beiroet daarentegen bleken verrassend veel Libanezen voor open grenzen met Israël. Wanneer het aan hen ligt, wordt morgen weer een spoorlijn tussen Tel Aviv en Beiroet getrokken. In Tel Aviv denken velen er waarschijnlijk niet anders over.
Grote steden kom je in al die romantische boeken maar amper tegen. Op zijn best wandel je wég uit een stad, nooit zal een stad het doel of eindpunt zijn. ‘Een grote stad’, noteerde Thoreau, is ‘een miljoen mensen die samen eenzaam zijn’. In zijn boek ‘Ode aan het Wandelen’ (2018) ziet David Le Breton een bezoek aan de stad als een lelijke onderbreking van een eindeloze voettocht door het buitengebied. ‘Voor wie een stad bij toeval nadert’, is het een ‘wrede straf’ om zich een weg te banen via zijn rafelranden vol ‘verlatenheid, gevaar, luchtvervuiling en lawaai. En bij het verlaten van de stad ben je gedoemd om al die ongemakken opnieuw te ondergaan.’ ‘Het aanhoudende feest van consumeren en opvullen van vrije tijd is banaal en leeg. De stad lijkt wel één groot pretpark met kraampjes, winkels, draaimolens, cafés en verkitschte monumenten die zich, al dan niet samengeperst, als attractie aandienen.’
Het wordt tijd om romantische boeken als die van Le Breton terzijde te leggen. Ik moet me gaan concentreren op wat ik eerder in deze serie ‘verlicht wandelen’ noemde. Al realiseerde ik me op dat moment niet dat verlichte denkers doorgaans niet wandelen. Zij voelen zich meer thuis in een salon of stadsbibliotheek, dan in de bergen of de wildernis. Terwijl de romantici er urenlang op uit trekken, maken de verlichters niet meer dan ommetjes. Van Immanuel Kant is bekend dat hij niet verder kwam dan een dagelijks rondje door Königsberg terwijl Voltaire vooral rondkuierde in het appartement van zijn minnares, madame Châtelet.
Socrates, een verre voorloper van de Verlichting was al evenmin geneigd om de stad te verlaten. Desondanks wandelt Socrates op een dag Athene uit. In gezelschap van zijn leerling Phaedrus stapt hij door de stadspoorten en kijkt verrast om zich heen. Onverwacht brengt de natuur hem in een staat van verrukking. Hij prijst de verheven plataan, de hoge en schaduwrijke wilg, de koele bron, het koor van de krekels en het zachte gras, dik genoeg om op te rusten. Phaedrus is verbaasd over Socrates’ enthousiasme. Want wanneer iemand een stadsmens is, dan is het zijn leermeester wel. Socrates haast zich dit te bevestigen. ‘Vergeef me, mijn beste vriend. Zie je, ik ben dol op leren. Inderdaad leren de plattelandsplaatsen en de bomen mij niets. Dat doen alleen de mensen in de stad.’
Ik zie dat ook zo. Hoe prachtig ook, de afgelopen maanden werd ik niet onderwezen door de ceders van Libanon of de palmen in Jaffa. Inspiratie vond ik bij mensen in steden als Nablus, Caesarea, Lapta en Tripoli. Niet zonder reden leven steeds meer mensen in de stad. Steden zijn de grootste uitvinding van de mens. In steden kom je vooruit, vind je gelijkgestemden, word je uitgedaagd en kun je je ontplooien. In steden wordt geëxperimenteerd, bespiegeld en gecommuniceerd. Nergens bevruchten ideeën elkaar zo sterk dan in kantoren en scholen, op bedrijfsterreinen en in kroegen.
Deze tijd van corona is een goede tijd om te wandelen in de eigen stedelijke omgeving. De komende tijd ga ik op verkenning in Brabant. Tot ik mijn voettocht Jeruzalem-Bouillon weer op kan pikken, loop ik door de woonplaatsen van Jeroen Bosch en Vincent van Gogh, over industrieterreinen met xtc-labs, carnavalswagens en high tech bedrijven, langs kloosters, asielzoekerscentra en woonwagenkampen.
De veelgeroemde Brabantse natuur, vol met bossen en heide, stille stuifzanden en diepe vennen, laat ik over aan de romantici.
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.