
Ralf Bodelier, Financieel Dagblad, 26 september 2020
Turkije is een modern land, al besef ik dat ons beeld van het land wat anders is. Turkije, dat is een autoritaire regering, het zijn boertjes met ossenkarren en soms is er eerwraak op emanciperende vrouwen. Deels valt daarover te twisten. Op deze plek schreef ik vorige week al over de mislukte islamisering, komende week ga ik in op de emancipatie van vrouwen.
Vandaag steek ik echter de loftrompet over iets dat het hart vormt van elke moderniteit: de architectuur. Want die is imposant in Turkije. Nieuwe gebouwen zijn hier vaak zo mooi, zo stoer, zo gedurfd en zo overrompelend dat mijn mond ervan openvalt.
Zo stoot ik in het Aziatische deel van Istanboel op vijf torenflats in een parklandschap. Crème- en blauwkleurig staan ze licht in het omringende groen. Ze lijken wel van kunststof, voorzichtig in elkaar gelijmd door een mikadospeler. Het zicht vanuit de appartementen moet heerlijk zijn, want de meesten kijken uit over de azuren Zee van Marmara.

Wandelend langs diezelfde Zee van Marmara, maar nu door het Europese deel van Istanboel, loop ik langs drie al even overweldigende gebouwen. De ovale mastodonten zijn duidelijk geïnspireerd door het werk van Norman Foster in Londen. Omgeven door een zorgvuldig aangelegde wildernis, moeten hier duizenden mensen wonen met een geweldig uitzicht over de oude stad, de blauwe kust of de landbouwgebieden richting Bulgaarse grens.
Moderniteit is vormgeving. Toch draait het nooit om vorm alleen. Daarom jubel ik niet alleen om de schoonheid van de Turkse architectuur, ik bewonder vooral haar ecomodernisme. Dat wil zeggen: ze verleiden een fors aantal mensen om in gebouwen te wonen die maar heel weinig grondoppervlakte innemen, die goed aansluiten op het openbaar vervoer en ook nog eens bijzonder energiezuinig zijn. Waarom lukt dat eigenlijk niet in het drukbevolkte Nederland?