Met minister Bert Koenders op Ontwikkelingssamenwerking slaat Nederland een nieuwe en veelbelovende koers in. Bij Koenders draait het weer om de bestrijding van extreme armoede. Maar zijn belangrijkste uitdaging wacht nog: het overtuigen van de Nederlandse bevolking dat de hulp wel degelijk helpt.
Er waait een nieuwe, veelbelovende wind door de Nederlandse ontwikkelingshulp. Met Bert Koenders heeft Nederland voor het eerst in lange tijd weer een minister met verstand van zaken. En een minister die werk wil maken van zijn belangrijkste opdracht: de bestrijding van extreme armoede in de Derde Wereld.
Zo wil Koenders een einde maken aan de exportsubsidies voor Nederlandse bedrijven. Met zo’n subsidie, betaald uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking, kan een bedrijf haar producten voor een habbekrats exporteren naar een ontwikkelingsland. Daarmee, zo was de redenering van Koenders’ voorgangers, profiteert zowel het ontwikkelingsland als het Nederlandse bedrijfsleven. Een win-win situatie dus, waar in het bijzonder werkgeversvereniging VNO-NCW groot voorstander van was.
De vraag is echter óf het bedrijfsleven zo nodig moet profiteren van de ontwikkelingshulp. Ontwikkelingshulp moet gericht zijn op de bestrijding van armoede en of het bedrijfleven daar voordeel van heeft, is niet de eerste prioriteit. De ministers van Onderwijs, van VROM of van Gezondheidszorg zoeken toch ook niet naar een win-win situatie met het bedrijfsleven?
Ook voelt Koenders er weinig voor om ontwikkelingsgeld uit te geven voor militaire operaties, iets waar bijvoorbeeld de VVD voor pleit. Want oorlogen, zeker in straatarme Afrikaanse landen, doen decennia aan ontwikkeling teniet en storten de bevolking in onbeschrijflijke ellende. En recente westerse militaire interventies bleken een regelrechte zegen voor oorlogslanden als Sierra Leone, Liberia en Congo. De vraag is alleen wie die interventie moet betalen. Wanneer het aan VVD-woordvoerder Hans van Baalen ligt, is dat de Minister van Ontwikkelingssamenwerking. Onlangs pleitte hij voor het overhevelen van grote sommen aan hulpgelden naar de wederopbouw van Irak. Terecht weigert Koenders daarin mee te gaan. Omdat vrede en veiligheid nu eenmaal de taak is van Defensie, en armoedebestrijding die van Ontwikkelingssamenwerking. Maar ook omdat het in Irak weliswaar vreselijk is om te leven, maar dat Irak geen arm land is. Wat dat betreft lijkt Irak in niets lijkt op werkelijk arme landen in bijvoorbeeld Afrika.
De nieuwe minister van Ontwikkelingssamenwerking zet zijn missie kortom stevig neer, zonder zijn oren te laten hangen naar militairen of ondernemers die maar al te graag mee willen eten uit de ruif vol hulpgelden.
De belangrijkste taak van Koenders ligt echter niet in Afrika of Azië. Die ligt veel dichter bij huis: in het overtuigen van de Nederlandse bevolking dat ontwikkelingshulp zinvol is. De stemming in Nederland is op dit moment paradoxaal. Enerzijds vinden de meeste Nederlanders nog steeds dat ontwikkelingshulp moet. Dat het onacceptabel is dat in een steeds rijker wordende wereld nog zo’n 800 miljoen mensen hongeren, dat een op de vijf wereldburgers zo extreem arm is. En dat het onze opdracht is om daar iets aan te doen.
Tegelijkertijd twijfelen bijna net zo veel Nederlanders of ontwikkelingshulp ook maar iets uithaalt. ‘2,3 biljoen dollar is de afgelopen vijftig uitgegeven aan hulp’, schrijft William Easterly, een van de belangrijkste Amerikaanse critici, ‘en nog steeds is het niet gelukt om muskietennetten van vier dollar in malariagebieden te krijgen’.
In Nederland bestookt een hele batterij aan critici de opiniepagina’s met vergelijkbare verhalen over weggegooid geld, corruptie, strijkstokken, diepe zakken en een hulpindustrie die zichzelf in stand te houden. En die kritiek slaat aan, te meer omdat voorstanders van de hulp zich maar amper in het debat mengen.
Maar deze kritiek, hoe ingeburgerd ook, mist elke bewijsvoering. De meeste ontwikkelingshulp is wel degelijk succesvol. Succesvoller althans dan bedrijfsfusies, huwelijken of de bestrijding van longkanker, om wat willekeurige thema’s te noemen. Uit allerlei onderzoek blijkt dat ruim zeventig procent van de hulpprojecten, gericht op armoedebestrijding, zijn doelstellingen haalt. Wanneer er een voorlichtingscampagne over aids moet komen, dan wordt zo’n campagne ook gehouden. Wanneer de toegang tot schoon drinkwater moet verbeteren, dan komen de waterputten er ook. Een deel van deze hulpprojecten overstijgt zelfs haar concrete doelstelling. Niet alleen komen er drinkwatervoorziening en wordt de anti-aidscampagne keurig gehouden. Vervolgens verbetert ook de gezondheid van de omwonenden en neemt het aantal aidsbesmettingen flink af.
Wat blijft, is een percentage van twintig tot dertig procent van alle hulpprojecten die mislukken. En dat is inderdaad verspild geld en verspilde moeite. Maar vergelijk dit percentage met het aantal mislukte huwelijken (veertig procent) het aantal mislukte bedrijfsfusies en overnames (zeventig procent) of de falende behandeling van longkanker (85 procent) en dan doet de hulp het absoluut niet slecht. Dan is het succes van de ontwikkelingshulp zelfs een goed bewaard geheim. En het is een mooie taak voor minister Bert Koenders om dit geheim ook aan de Nederlandse bevolking te openbaren.
(Regionale Dagbladen, zomer 2007)