Door JURGEN TIEKSTRA. Friesch Dagblad 10 -17 september 2011
Ralf Bodelier (50) vindt dat een journalist een moralist moet zijn. Zelf publiceerde hij artikelen en boeken over ontwikkelingshulp, Afrika, principieel optimisme, globalisering, en Auschwitz. Hij geeft lezingen en leidt symposia en debatten. Tot voor kort organiseerde hij reizen naar Malawi, het land waar ook hij zelf vaak te vinden is.
DOEN
,,Het rare was dat met name Afrika nooit zo op mijn netvlies stond, tot in de jaren negentig, toen ik voor het eerst echt door Afrika reisde.
Die jaren waren ook de hoogtijdagen van de anti-globaliseringsbeweging. Door de val van de muur in 1989 en de opkomst van Netscape, het internet, kon je ineens vrij reizen en vrij informatie uitwisselen. Dat was voor mij de start van de globalisering. Maar van meet af aan, met name in linkse kringen, was daar hevig verzet tegen. Ik heb dat nooit zo goed begrepen. Ik heb globalisering altijd opgevat als een positief ding, met name voor mensen in armoedige omstandigheden.
Eind jaren ’90 kon ik in Afrika met eigen ogen zien dat mensen er rijker van werden, dat economieën begonnen te groeien, dat dictators niet langer gesteund werden door Rusland of Amerika, dat democratie belangrijker werd. Dat had er stuk voor stuk mee te maken dat de Koude Oorlog was afgelopen en dat steeds meer informatie beschikbaar kwam. Samen met mijn interesse voor Afrika probeerde ik sindsdien in lezingen en artikelen die globalisering te verdedigen tegen zijn tegenstanders.
Ik ben ooit verzeild geraakt in een hongersnood, in zuidelijk Afrika in 2005. Als je normaal gezien in een Afrikaans dorp komt aanrijden of -fietsen, dan komen de kinderen je al joelend tegemoet. Mensen komen handenklappend naar je toe. Dat is een hele warme manier van aankomen. Maar tijdens een hongersnood rennen die kinderen niet meer. Ze zitten op de grond. En in de adem van mensen ruik je iets van aceton. Dat wordt blijkbaar aangemaakt als er heel lang geen voedsel meer in de maag zit en de maagwand begint te verteren.
Die uitzichtloosheid in zo’n dorp… dat de chief zegt: ik denk dat de helft of een derde van de dorpelingen zal wegvallen. Of dat de head master op een school in een sloppenwijk in de stad, waar twee- of drieduizend kinderen opzitten, vertelt: ik vrees dat we als de oogsttijd weer begint, een kwart van de kinderen zijn kwijtgeraakt. Als je op die manier rondloopt in een hongersnood kun je moeilijk onbewogen blijven. Het is zo volstrekt normaal dat je iets doet voor de mensen.”
DENKEN
,,In een roman die ik ooit schreef, Atheïst in Afrika, heb ik heel sterk verdedigd dat je niet ideologisch of idealistisch naar de wereld moet kijken. Dat je moet nadenken zónder houvast in een politieke of morele hoek. Maar ik kom daar steeds meer op terug. Ik denk dat we per definitie op een morele manier oordelen. Het morele oordeel is er altijd eerst. Daarna pas gaan mensen meer inhoudelijk over dingen nadenken. En dan wordt de morele kant, waar het om begon, vaak vergeten.
Mijn stelling is dat we steeds meer, zeker in deze tijden, dat morele moment naar boven moeten halen. Ontwikkelingssamenwerking wordt door mijn provinciegenoot (Wilders, red) volstrekt afgedaan als flauwekul. Hij zegt niet direct: we moeten mensen niet helpen. Nee, hij zegt dan: het geld verdwijnt allemaal in de zakken van dictators, het is weggegooid geld. Die kritiek, daar zit iets in. Zeker in het verleden, in de Koude Oorlog, is veel geld in de zakken van dictators verdwenen. Ook vandaag mislukken sommige ontwikkelingsprojecten, omdat ontwikkelingswerk gewoon razend moeilijk is. De meeste hulp komt overigens uitstekend terecht, hoor. Met relatief weinig geld worden vaak wonderen verricht. Maar in alle kritiek op de hulp wordt het morele moment daaronder – dat je domweg mensen niet mag laten sterven omdat ze te weinig geld hebben, dat je domweg dictators niet mag laten zitten die mensen uitmoorden vaak vergeten.
Ik vind het de opdracht van de journalist, althans van mij, om dat morele moment doorlopend ter sprake te brengen. Dan mag je die hulp wel kritiseren, dat móét ook, maar niet door die hele hulp aan de kant te schuiven. Je moet die hulp verbeteren. Want het gaat nog steeds om het feit dat je mensen op vijf uur vliegen van Nederland niet mag laten sterven omdat ze te weinig geld hebben voor voedsel of naar school te gaan.
Dat is wel de kern: waar kies je voor? Pas geleden las ik over enorme bouwwerken die van chocola gemaakt werden: kastelen en dergelijke. Dan is het als journalist toch aardig om eens te vragen of ook fair trade chocola gebruikt wordt. Als je er toch over schrijft – over het design van de taarten, over de mensen, over de wedstrijd – waarom dan niet dat punt erbij halen dat de meeste cacao verbouwd wordt onder erbarmelijke omstandigheden in West-Afrika?”
GELOVEN
,,Ik ben niet gelovig, ik noem me atheist. Maar ik ben natuurlijk nog wel katholiek. Dat is wat er in blijft. Dat is emotioneel; dat gaat van klokgelui, een Gregoriaans requiem tot een bepaalde lichaamshouding. Een godsdienstsocioloog heeft dat beschreven: je hebt een protestantse en een katholieke levenshouding. De protestantse houding is met de schouders wat teruggetrokken, de armen stijf langs het lichaam en een wat sceptische blik. De katholieke is voorovergebogen, de armen wijd; alsof je de wereld wilt omhelzen. Dat herken ik ook bij mijzelf. Ik heb me daarnaast nooit uitgeschreven uit de kerk. Dat is een heel dubbel ding, maar dat vind ik wel prettig zo. Je bént het toch, je bent zo getrokken.
Ik denk enerzijds: moreel handelen zit in mensen. Misschien is dat wel via de evolutie doorgegeven. Frans de Waal, die apenbioloog, vindt empathie terug bij chimpansees en bonobo’s. Vanaf het moment dat je in contact komt met iemand die in problemen zit, ben je geneigd om te helpen. Als iemand van zijn fiets valt, als een kind zijn knie schaaft, of als iemand aan de andere kant van de wereld het moeilijk heeft. Daar heb je de kerk niet voor nodig.
Tegelijkertijd zie ik op dit moment heel sterk dat mensen zich schamen om te zeggen: ik ben aardig geweest voor andere mensen. Mensen zijn meer geneigd om te zeggen: ik heb de belasting geflest, of: ik heb mijn concurrent een poot uitgedraaid, dan dat ze zeggen: ik heb vijftig euro overgemaakt naar Somalië, en ik breng mijn oude buurman elke dag een kopje soep. Dat doen ze óók, maar dat zeggen ze niet, want ze schamen zich ervoor. Voor je het weet ben je malle Henkie, of iemand die zich er op vóór staat dat hij doet. De kerk of het geloof heeft de belangrijke functie om dat te bevestigen: mensen moeten goed doen. De kerk moet daar verhalen en woorden aan geven, en dat vieren.
Daarin zit ook de tragiek van de ondergang van de kerk, omdat daarmee de verhalen verdwijnen, de impulsen om het goede in ons onder woorden te brengen en als vanzelfsprekend te beschouwen. Hoe raar het ook klinkt: het zou een uitdaging voor intellectuelen, waaronder journalisten kunnen zijn om die rol van de kerk op dit punt over te nemen.”
GENIETEN
,,Mijn liefde voor Malawi is op de eerste plaats ontstaan omdat wij er vrienden hebben opgedaan. Zestien jaar gelden is dat begonnen, en dat gaat voort. Wij mogen die mensen erg graag, en zij mogen ons ook, hebben wij het idee. Dat zijn overigens mensen met wie wij op geen enkele manier een hulprelatie hebben. Op het moment dat je dat hebt, ook al heb je een vriendschappelijke verhouding, staat er iets op het spel. Dat is een nadeel van persoonlijke hulp, het blokkeert de menselijke contacten, waarin je elkaar de waarheid kunt zeggen en kunt kritiseren.
Tegelijkertijd is de Afrikaanse samenleving een hele open samenleving. Althans; er zit ook een hele gesloten laag onder waar je zeker als westerling moeilijk bij komt, maar mensen zelf zijn open. In Afrika hebben ze snel het hart op de tong liggen, en dat bevalt me erg. Het is heel simpel: je loopt over straat en mensen komen op je af en maken een praatje, je kunt met ze in de kroeg zitten, grappen maken en alles aankaarten; het gaat allemaal uitermate relaxt.
Ik denk dat we hier in het Westen iets verloren zijn omdat we niet meer op elkaar zijn aangewezen, we hoeven niet meer voor het lenen van een bezem, bestek of een kom naar de buren. Daardoor is er een afstand ontstaan. In Malawi zijn de mensen heel veel armer dan bij ons. Daardoor zijn mensen veel meer van elkaar afhankelijk en gaan ze veel meer met elkaar om. Ik wil Afrika trouwens helemaal niet idealiseren: ik zie ook veel geroddel, veel argwaan, er wordt heel veel verzwegen. Dat is allemaal waar. Het zijn twee kanten.
Afrikanen gaan veel flexibeler om met uitdagingen, teleurstellingen, problemen, en ook met de dood. Daar kunnen we in Nederland veel van leren. Misschien is dat wel een kern: ik heb het idee dat ik altijd ontzettend veel leer. Ik leer veel over mijzelf, maar ook over hoe je met mensen om kunt gaan, hoe je het leven kunt zien. O, absoluut, ik ben veranderd door de reizen. Elke keer als je terugkomt, ben je net weer een iets ander mens geworden.”