[Preek tijdens diensten van de Parochie Heikant Quirijnstok, weekend 28 en 29 januari 2017]
Vandaag gaat het over de Bergrede. Over die lange toespraak die Jezus houdt aan het meer van Galilea. Ik heb me die scene uit het evangelie van Mattheüs wel eens voorgesteld. Dáár dat prachtige grote blauwe meer en híer, concreet, Jezus en een zootje ongeregeld zittend op stenen en in het zand.
Zijn toehoorders, zo vertelt Mattheüs ons, zijn vissers – arme, ongeletterde dagloners; het zijn bezetenen – psychiatrische patiënten. Zotten, zeggen we hier in Tilburg; Het zijn maanzieken – mensen met epilepsie. En lammen – mensen met een lichamelijke beperking. Jezus had blijkbaar een voorkeur voor deze mensen en zij hadden een voorkeur voor hem. Want Jezus nam het voor hen op. Hij ging namens deze mensen de discussie aan met degenen die hen geen blik waardig keurden of die hen liever kwijt dan rijk waren. Jezus was hun voorspreker.
En dat was hij niet alleen voor armen en zotten, voor mensen met epilepsie of een beperking. We weten dat hij ook opkwam voor prostituees, voor tollenaars, voor mensen met een ander geloof – de Samaritanen. Hij was voorspreker voor vrijwel iedereen die op dat moment buiten de boot viel. Voor mensen die ons last bezorgen, die ons geld, moeite en inspanning kosten. Die we liever niet zien, die ons comfortabele leven op de proef stellen. En die we daarom het liefst zo ver mogelijk van ons af houden.
Dit weekend herdenken we de bevrijding van Auschwitz. Het concentratiekamp waar meer dan een miljoen mensen werden vermoord. Dat waren mensen die in die 75 jaar geleden ook niet welkom waren: joden, homoseksuelen, Roma, psychiatrische patiënten.
En tegelijkertijd zitten we nu midden in een tijd waarin mannen en vrouwen aan de macht komen die ons, opnieuw, beloven om iedereen buiten te sluiten die ons lastig vallen. Het gaat wéér om homoseksuelen, wéér om Roma – die nu Roemenen heten, het gaat wéér om andersgelovigen, ditmaal om moslims, en het gaat natuurlijk om vluchtelingen. De een bouwt een muur om Amerika. De ander roept om ‘minder Marokkanen’ belooft dat er geen ‘islamiet meer in komt’. En een derde zegt ‘Pleur op, ga in een ander land wonen.’
Want laten we eerlijk zijn: de ouders van Anne Frank probeerden in 1941 asiel aan te vragen in de Verenigde Staten. De familie Frank werd niet toegelaten en Anne stierf in Bergen-Belsen. De Anne’s van vandaag zijn 15-jarige meisjes uit Syrië of Afghanistan die hopen op asiel in Europa.
***
Wat moeten wij als katholieken, als christenen daar nu mee? Moeten we er wel iets mee? Is het voldoende wanneer wij op zondag naar deze kerk komen, meezingen en meebidden? Of moeten meer doen, meer gáán doen. Buiten de kerk, de hele week. Omdat we katholieken, christenen zijn? Omdat we ons willen laten inspireren door Jezus?
Er is een prachtig, confronterend verhaal, geschreven door een Engels priester, een Jezuïet, Gerhard Hughes, die twee jaar geleden helaas overleed. Deze Hughes, vraagt zich in dat verhaal af, wat jij zou doen, wanneer er op een avond wordt aangebeld en Jezus staat voor de deur. Letterlijk.
Er is geen twijfel mogelijk. Het ís het Jezus, inclusief zijn baard, lange haren een brede lach. En hij zegt: ‘Hallooooo, goede avond, ik kom op bezoek bij je, wat vind je ervan? En jij bent overdonderd en als goede katholiek, en bezoeker van deze kerk, zeg je natuurlijk ‘Jezus, wat geweldig, kom binnen.’
En dan zit íe daar opeens op je bankstel. De televisie gaat uit, je zorgt voor koffie, koekjes en vraagt of hij wil blijven eten. Je serveert een heerlijke maaltijd, een fles van je beste wijn komt op tafel en het is bijzonder gezellig. Je praat over van alles en je bent het heel vaak met hem eens.
Je hebt het idee dat je een broer, een vriend, een vader, een soulmate op bezoek hebt. Op het einde van de avond vraag je of Jezus niet een tijdje wil blijven logeren. Misschien wil hij wel in jouw huis komen wonen en een deel uitmaken van je gezin? Want je hebt toch nog een kamer en een bed over, ruimte zat.
En dan zegt Jezus ja.
En dan beginnen de problemen.
Voor je het doorhebt, nodigt Jezus het plaatselijke zootje ongeregeld uit om te komen eten. En dan zitten ze opeens bij je aan tafel. Zot Joke zit er, Adje, Jan Schellekens is erbij ’Meneer, hèdde gij ‘nen halve euro vur mèn’, Rooie Stien, Corke het Duivenvrouwke. Je hebt ze allemaal aan tafel. En Jezus haalt de beste flessen wijn uit je kast.
Een paar dagen later zit je bankstel vol.Nu met Marokkaanse hangjongeren. Van die knullen met bontkraagjes aan hun jacks. Jongens die in hasj handelen en altijd zo arrogant naar ons kijken. En nu zitten ze bij jou in de woonkamer en roken ze de waterpijp.
Het weekend erop zit je huis plotseling vol met vluchtelingen. Uit Syrië, uit Somalië, uit Eritrea en Afghanistan. Die drinken ook koffie, eten mee en blijven bovendien een paar dagen logeren. Jezus stelt zijn bed en kamer beschikbaar en legt een paar Syriërs op zolder. Zelf slaapt hij op de bank.
En jouw leven? Dat staat volledig op zijn kop. Dit is niet meer houdbaar, dit gaat niet langer. Dus wat ga je doen? Je kunt Jezus niet met kop en kont het huis uitzetten. Het is immers Gods zoon, nietwaar?
Dus vraag je Jezus, vriendelijk maar toch dwingend, om te verhuizen naar de kast onder de trap. En dat doet hij. Je houdt de deur open, hij stapt naar binnen, je maakt de deur dicht en je sluit de kast af. Ja, je slaat er nog een paar planken voor om te voorkomen dat hij ontsnapt. En je haalt opgelucht adem.
Maar het voelt ook niet goed. Want het is niemand minder dan Jezus die daar in die kast zit. Dus besluit je die deur te versieren. Je schroeft er een plankje voor. Op dat plankje zet je een kruisbeeld neer en een paar kaarsen die je op zondag aansteekt. Je drapeert er gordijnen langs, elke week in een andere liturgische kleur, afhankelijk van de zondag van het jaar. Je zet verse bloemen in een vaas. En elke keer wanneer je er langs loopt, stop je even. Dan maak je een buiging en zeg je een kort gebed.
Het resultaat van dit alles: je hebt Jezus in je huis, in je leven – en het meest belangrijke van dit alles: je hebt hem dáár, op een plek waar hij geen problemen meer kan veroorzaken.
***
Ik vind het een prachtig verhaal, van deze Gerard Hughes. Een lastig verhaal ook. Want het doet een beetje pijn. Het raakt een gevoelige snaar. Althans bij mij. Zit ik doorgaans niet veel tevreden in mijn woonkamer en op zondag hier in de kerk? Had ik niet beter een paar sloebers, Marokkaanse hangjongeren of vluchtelingen aan tafel moeten uitnodigen? En meer dan dat? Had ik hen niet kunnen vragen of ik hen op een of andere manier zou kunnen helpen?
Kan ik niet veel meer doen dan ik nu doe? Voor dat zootje ongeregeld? Zitten wij met zijn allen niet veel te comfortabel in onze woonkamer en moeten we met zijn allen niet veel meer in actie komen?
Grote christenen die wij bewonderen, zaten niet de hele dag voor een versierde kastdeur te bidden. Moeder Theresa, Abbé Pierre, Martin Luther King, Desmond Tutu, Florence Nightingale, Paus Franciscus: ze sloten Jezus niet op. Zij deden wat hij ook deed: ze gingen doorlopend de confrontatie aan. Ze namen het expliciet op voor het zootje ongeregeld. Ze werden hun voorsprekers.
En wij kunnen dat ook. Door tijdens de verkiezingen van 15 maart niet te stemmen op partijen die groot worden door anderen klein te houden, door anderen buiten te sluiten of weg te sturen.
En we kunnen het nu al, zo meteen, thuis aan de lunch, vanmiddag in het café, morgen op het werk. Door openlijk de discussie aan te gaan met mensen die dat volstrekt normaal blijken te vinden. Door het publiekelijk op te nemen voor hen die zichzelf niet verdedigen kunnen. En belangrijker nog: door niet alleen over hén, het zootje ongeregeld, te praten, maar ook mét hen. Net als Jezus deed in zijn Bergrede, daar aan het blauwe meer van Galilea.