Lang leve de Limburgse nepnatuur

Date: 15 juni 2021

Ubachsberg, zomer 2020

Ralf Bodelier, Navenant, juni 2021

Is het de leeftijd die me steeds vaker door het Limburgse landschap laat wandelen? Zie ik nu wat ik veertig, vijftig jaar geleden niet zag? Snap ik nu pas hoe overweldigend mooi de glooiende heuvels en het dal van de Maas feitelijk zijn? Vandaag wandel ik door een jubelende lente; afgelopen winter liep ik over besneeuwde velden met zwarte kraaien tegen een zilveren achtergrond. En telkens gaat mijn hart weer open. Hier ben ik dus geboren. Dit is de streek die me voedde met vlaai en asperges, waar iedereen spreekt met een zachte G en de natuur nog ongerept is.

En dan die groene glooiende heuvels. Zij staan vol met granen, peulvruchten en knolgewassen die je in de natuur nooit aan zult treffen. Al het zaad komt uit zaadverdelingsfabrieken. Ze zijn met radioactieve straling bewerkt, hebben abnormaal hoge opbrengsten en kunnen zichzelf niet voortplanten. De volle donkere Limburgse löss waarop alles groeit, wordt in leven gehouden met kunstmest en watersproeiers. Ze is feitelijk industrielöss. Over bossen en dieren kunnen we al even kort zijn: al die bomen zijn ooit door mensen aangeplant met de bedoeling ze weer om te hakken: voor brandhout of om mee te bouwen. Ze lijken op natuurbossen maar zijn in feite cultuurbossen of, erger nog, productiebossen.

Op dat laatste kan ik worden tegengesproken. Het waterrijke gebied rond de Maas ziet er weliswaar prachtig uit, maar is het wel natuur? Al die plassen zijn door mensen gegraven, met brullende machines en in hun onverzadigbare behoefte aan grind. Zelfs Wikipedia spreekt over ‘littekens’ in het landschap. Alsof het stukje aarde tussen Beesel en Maaseik zwaar werd verwond en nu weer bezig is te helen.

Ubachsberg, winter 2020/21

En dat geldt natuurlijk ook voor de nieuwe diersoorten waarover ik in mijn vorige Navenant-column nog zo opgetogen schreef: de bever, de otter en de geelbuikvuurpad. De terugkeer van deze soorten was geen natuurlijk proces: de bever en de otter werden door ons uitgezet. En dat geldt ook voor de zeldzame geelbuikvuurpad. Bij het gehucht Wolfhaag in Vaals haalden zware grijpers oude drainagebuizen weg, groeven poelen en schiepen speciaal voor de pad een moerassig terrein.

Is, wat ik, wandelend door Limburg aanzie voor natuur, wel natuur? Of is het nepnatuur? Een door mensen geschapen wereld, die in niets meer lijkt op de natuur zoals we die ooit in Limburg hadden: met oorspronkelijke dieren, oorspronkelijke planten en maar heel weinig mensen.

Het idee van natuur als nepnatuur is een interessante gedachte. Al is het de vraag of dat zo’n probleem is. Genieten we nu minder van Limburg dan in, bijvoorbeeld, de middeleeuwen? Ik betwijfel het.

Wel hebben we voor het eerst in de geschiedenis voldoende tijd om te wandelen en te genieten. De Limburger van enkele eeuwen geleden werkte 12 uur en 7 dagen per week. Veel tijd om erop uit te gaan had hij niet. En wanneer hij die tijd al kon vinden, dan kwam hij al lopend niet veel verder dan 10 of 15 kilometer van huis. Dat een doorsnee inwoner van Roermond ooit de heuvels bij Slenaken zag of rondwandelde op de Mookerheide, is vrij onwaarschijnlijk.  

Een meer filosofische vraag is of zoiets als een oorspronkelijk, natuurlijk landschap wel bestaat. Door de eeuwen heen heeft de Limburger zijn landschap doorlopend veranderd. Vijftigduizend jaar geleden waren we nog Neanderthalers en joegen we op rendieren en mammoeten. En dat deden we zo effectief, dat deze soorten uiteindelijk uitstierven. Het Natuurhistorisch Museum in Maastricht heeft nog resten van neushoorns, moerasschildpadden en bosolifanten, dieren die toen, in Limburg, nog heel normaal waren.

Trintelen, zomer 2020

Tienduizend jaar geleden startten we met landbouw. We begonnen dieren te houden, land te bewerken, soorten te kweken en planten te stekken. We fakkelden bossen af voor vruchtbare landbouwgrond, legden waterstromen om en bemestten de bodem. En daar zijn we nooit meer mee opgehouden. Doorlopend veranderden we de flora, de fauna en het Limburgse landschap. Telkens weer had je je af kunnen vragen of we omringd werden door echte natuur of nepnatuur.

Het grote verschil met vandaag, is dat we ons steeds meer om de natuur bekommeren. Vroeger zagen we de bomen, beken en mammoeten alleen als gebruiksvoorwerpen: om mee te stoken, om uit te drinken of om op te eten. Vandaag vinden we de natuur waardevol in zichzelf. Zodra vennen dreigen op te drogen, worden ze door vrijwilligers weer uitgediept en van water voorzien. We koesteren de heide en houden hem voedselarm, omdat we weten dat bijzondere soorten anders zullen verdwijnen. En we hebben lol aan de bever, de otter en de geelbuikvuurpad, reden waarom we steeds meer tijd en geld vrijmaken om die soorten terug te halen. Ja, wellicht is het allemaal nepnatuur. Maar Limburg wordt wel steeds mooier om doorheen te wandelen.

Leave a Reply

Time limit is exhausted. Please reload CAPTCHA.

single.php