Economische groei hoeft niet ten koste te gaan van natuur en milieu. We doen steeds méér met minder, schrijft journalist en filosoof Ralf Bodelier. Daarbij maken we in toenemende mate gebruik van een grondstof waarvan de voorraad groeit: onze hersens.
Ralf Bodelier, Volkskrant, 6 augustus 2023
Vijftig jaar geleden, in 1972, publiceerde de Club van Rome, een groep wetenschappers en industriëlen, het rapport ‘Grenzen aan de groei’. De club meende dat een snelgroeiende economie en een al even snelgroeiende wereldbevolking dramatische gevolgen zou hebben. Anno 2022 zou de voedselproductie instorten, de grondstoffen opraken en het afval zich langs de straten ophopen.* Niets van dit alles gebeurde. Maar de alarmbellen bleven rinkelen. Onverminderd hoor je over een grondstoffencrisis, een milieucrisis, een energiecrisis, een stikstofcrisis, een biodiversiteitscrisis en, natuurlijk, een klimaatcrisis.
En de remedie blijft die uit 1972: we moeten grenzen te stellen aan onze economische groei. We moeten fors terug, we moeten drastisch consuminderen. Veel minder vliegen, minder spullen kopen, onze huizen minder koelen en verwarmen, en, uiteraard, minder kinderen krijgen. Dat klinkt logisch en consuminderen is een mooi ideaal. Door particulier en gemeenschappelijk een ferme stap terug te doen, laten we grondstoffen in de grond, stoten we minder CO2 uit en geven de natuur de kans zich te herstellen.
Er is maar een probleem: er is vrijwel niemand die het doet. Geen enkel land overweegt zijn economische groei af te remmen, laat staan om haar stop te zetten. Ook individuele burgers zijn daar maar amper toe bereid. En misschien is dat is maar goed ook, want economische groei levert niet alleen problemen op. Dankzij onze groeiende economieën, , groeien ook onze welvaart, onze gezondheid en ons geluk. Dat gebeurt niet alleen in het rijke deel van de wereld. Economische groei komt vooral ten goede aan de allerarmsten. Aan mensen in India, Bangladesh of Ethiopië.
Economische groei kan vervuiling betekenen, lange werkdagen en geestdodend werk in sombere fabriekshallen. Maar economische groei betekent ook een dramatisch dalende kindersterfte en het stevig terugdringen van dodelijke ziekten als mazelen, polio en malaria. Dankzij economische groei ontsnapten de afgelopen decennia een miljard mensen uit de extreme armoede. Bovendien werden we, wereldwijd, een heel stuk gezonder. Sinds 1972 steeg in Nederland de levensverwachting met 8 jaar. In India ging de levensverwachting met 20 jaar omhoog. In Ethiopië en Bangladesh met maar liefst 23 jaar.
Anders dan consuminderaars bepleiten, hebben we, wereldwijd, dan ook niet mínder groei nodig maar méér. Meer energie, meer welvaart, meer onderwijs, meer gezondheidszorg, meer schone technologie. En ja, ook meer bossen en meer schone zeeën en meer frisse lucht. In 2020 schreef ik er met anderen een boek over: Meer – Hoe overvloed de wereld juist duurzamer en welvarender maakt. Veel haalde het boek niet uit. Degrowth of consuminderen groeien in populariteit. Althans in het denken, in het hopen en het wensen. Niet in het leven van alledag.
Tot in februari 2020 Covid-19 arriveerde. Noodgedwongen begonnen we te consuminderen. En dat deden we zowel wereldwijd als op een schaal die zich zelfs de Club van Rome niet had kunnen voorstellen. Alles werd minder. Half april van dat jaar bewoog niets meer. We reisden en vlogen nog maar amper. We konden niet meer naar bioscopen, theaters, restaurants, sportscholen, musea, festivals en winkels.
Voor het ideaal dat consuminderen heet, was 2020 een interessante testcase. Wanneer het in 2020 zou lukken om de uitstoot van CO2 flink terug te dringen, waarom zou zoiets dan ook niet lukken in post-coronatijd? Nu wereldwijd de lucht blauw kleurde door ontbrekende vliegtuigen, nu van Tokio tot New York files verdwenen, nu de klimaatbeheersing in miljoenen kantoren op de spaarstand ging, nu we het openbaar vervoer afschaalden omdat studenten toch niet meer naar school mochten; afijn, nu niets en niemand meer bewoog, nu moest de uitstoot van CO2 toch wel enorm dalen? Wie weet zou hij wel halveren of meer dan dat. Wanneer het nu niet gebeurde, wanneer dan wel?
Aanvankelijk zagen de cijfers interessant uit. In 2020 zakte de uitstoot van CO2 met maar liefst twee miljard ton. Dat is veel. Maar in percentages viel de dalende CO2-uitstoot lelijk tegen. Volgens berekeningen van het Internationaal Energie Agentschap IEA ging het uiteindelijk om een afname van zo’n 6 procent over heel 2020. Een volle 94 procent van onze CO2-uitstoot bleef dus onaangetast. Domweg omdat we maar bleven eten, ons maar bleven kledenen we onze huizen maar bleven verwarmen en koelen. Omdat we onze ouderen bleven verzorgen, kinderen bleven onderwijzen en onze ziekenhuizen openhielden.
En zo liep grootste testcase voor ‘degrowth’ en ‘consuminderen’ uit op een teleurstelling. Voor de voorstanders van consuminderen was het een bittere pil. Wanneer het in een volledige lockdown nog niet lukte om te consuminderen, hoe zou het dan ooit moeten lukken in een normaal draaiende samenleving?
Méér met mínder
Of we hen nu crises noemen of niet: de grote uitdagingen worden er niet minder om. Links of rechtsom moeten we onze CO2 -emissies terugdringen. Natuurgebieden moeten groeien in omvang en kwaliteit. Armoede moet verder afnemen. Een miljard mensen verlangt nog naar een stopcontact.. Wanneer consuminderen niet de gedroomde oplossing is, zullen we onze zinnen moeten zetten op iets anders. Op iets wat beter werkt, waar we voor willen gaan en dat ons blijft motiveren.
Wellicht hoeven we daar niet heel lang naar te zoeken. Sinds de eeuwwisseling blijkt economische groei niet langer gepaard te gaan met een hoger energiegebruik, met meer CO2-uitstoot of verdere exploitatie van kwetsbare gebieden. Althans in welvarende landen. Terwijl onze rijkdom toeneemt, blijken we niet méér maar mínder beslag te leggen op onze natuurlijke omgeving. Steeds vaker gaat economische groei hand in hand met meer natuur en een afnemende uitstoot van CO2. In een zin: we ontkoppelen de natuur van onze economische groei.
Ik lees erover bij een aantal Amerikaanse auteurs, onder wie milieuwetenschapper Jesse Ausubel, MIT-econoom Andrew McAfee en de jonge IPCC-klimaatwetenschapper Zeke Hausfather. Zij betogen dat onze welvaart wereldwijd blijft stijgen. Maar dat we per persoon en in de meest welvarende landen minder grondstoffen gebruiken en minder minder CO2 uitstoten. Dat gebeurt in twee fases. Eerst, zo zeggen deze onderzoekers, neemt het gebruik van grondstoffen en de uitstoot CO2 wat minder toe dan de welvaart. Dat is een relatieve ontkoppeling. Vervolgens neemt het gebruik van grondstoffen en de uitstoot van CO2 werkelijk af, terwijl de welvaart maar door blijft groeien. Dat is een absolute ontkoppeling.
Een mooie illustratie van ontkoppeling, begint met een huiskamer uit de jaren tachtig. Daar staan een zware beeldbuistelevisie, een platenspeler, cassettedeck, radio, versterker, bandrecorder, videorecorder, geluidsboxen, langspeelplaten en cassettebandjes. Vaak zijn er ook nog geluids- en videobanden, fotoalbums en dozen met dia’s. Op het bureau staat een rekenmachine, een typemachine en een fax. Wie van lezen houdt, heeft afgeladen boekenkasten. Samen zijn al die dingen goed voor vele honderden kilo’s aan grondstoffen.
Dat was in de jaren tachtig. Vandaag dragen we al die spullen mee in een smartphone van 200 gram. Het ding neemt ook nog eens een agenda, een radio, een foto- en een filmcamera in zich op, plus schoenendozen vol familiefoto’s, honderden kranten en alle brieven inclusief de complete brievenbus. Ja, voor zo’n smartphone heb je energieslurpende servers nodig een hoop goud, kobalt of lithium. Maar die hoeveelheden vallen in het niet bij het energiegebruik of de hoeveelheid grondstoffen voor al die apparaten van veertig jaar terug. De smartphone is dan wel het allermooiste voorbeeld, het is niet het enige. Woog een simpel bierblikje bij zijn introductie 90 jaar geleden nog bijna 85 gram, vandaag is het amper tien gram. Met het metaal waarmee we toen één blikje produceerden, maken we er nu dus meer dan acht.
Het meest bemoedigende voorbeeld is nog wel de dalende uitstoot van CO2. Terwijl deze wereldwijd nog stijgt, daalt hij alweer in rijke landen als Japan, Australië en Brazilië. In de Europese Unie piekte de uitstoot van CO2 al in 1979. In dat jaar joegen we nog 4,7 miljard ton de lucht in, vandaag zijn dat 2,9 miljard ton. In de Verenigde Staten is het niet anders: in 2000 piekte de uitstoot van CO2 met 6 miljard ton. Vandaag zijn het er 4,7.
En dan is er nog de ontkoppeling tussen welvaart en kindertal. Het ligt voor de hand dat rijke mensen meer kinderen nemen, want zij kunnen dat immers betalen. Maar het omgekeerde is het geval. Een stijgende welvaart leidt tot minder kinderen. Terwijl vrouwen in straatarme landen als Niger of Somalië nog meer dan zes kinderen baren, ligt dat aantal in rijke landen ver onder de twee. Wie bang is voor overbevolking, doet er dus goed aan om in de armste landen de welvaart te bevorderen. Ik weet het, het klinkt tegenintuïtief. Maar juist door het bevorderen van welvaart voor iedereen, maken we oneindige groei mogelijk op een eindige planeet.
Het is geen toeval dat vooral Amerikaanse wetenschappers op het verschijnsel van ontkoppeling wijzen. Een bedrijf met de naam ‘American Can’ vond ooit het bierblikje uit en in dezelfde VS voltrok zich ook de innovatie die het blikje zo licht maakte. Het was het Amerikaanse IBM dat in 1994 de eerste smartphone op de markt bracht. De beste smartphone van dit moment, de iPhone 13, is nog steeds Amerikaans.
Nu is Amerika het land van de enorme auto’s, enorme huizen en enorme mensen met enorme buiken die enorme hamburgers wegwerken. Geen wonder dus dat ontkoppeling hier het eerst werd opgemerkt. Toen de Amerikaanse auto-industrie in de jaren tachtig overschakelde op lichtere Europese en Aziatische modellen, betekende dat een enorme daling van de hoeveelheden staal, aluminium, koper, glas, rubber en benzine.
Voor zijn boek More from Less (2019) bekeek econoom Andrew McAfee de 70 grondstoffen waarvan het gebruik bijgehouden wordt door de US Geological Survey. In maar liefst 64 grondstoffen zag McAfee een afname. In de Europese Unie melden onderzoekers van Eurostat iets vergelijkbaars. Ook wij doen meer steeds met minder. Sinds het jaar 2000 hebben we voor dezelfde hoeveelheid diensten en producten een kwart minder grondstoffen nodig. ‘Relatieve ontkoppeling is al wijdverbreid in OECD-lidstaten’, schrijft de OECD, de club van de 38 rijkste landen. ‘Maar ook absolute ontkoppeling is nu heel gebruikelijk, al is verdere ontkoppeling noodzakelijk’. En dat is zonder meer waar.
Terwijl we grondstoffen vaker in de grond laten, maken we in toenemende mate gebruik van een heel bijzondere grondstof. Het is een grondstof waarvan de wereldwijde voorraad alleen nog maar groeit. En dat zijn onze hersens. Want ontkoppeling komt niet uit de lucht vallen. Ontkoppeling is het gevolg van denken, onderzoeken en samenwerken. Ontkoppeling is een kwestie van innovatie. Aan consuminderen doen we vaak met lange tanden, wanneer we er überhaupt al aan beginnen.
Tot innoveren hoeft niemand ons aan te zetten. Innovatie is interessant, uitdagend, scheppend. En dat geldt des te meer wanneer innovatie leidt tot meer welvaart en daarmee gunstig uitpakt voor ons milieu, het klimaat en het leven van de allerarmsten. Zeker, niet elke innovatie pakt daar positief voor uit. En soms beloven innovaties meer dan ze opleveren. Maar zonder innovaties kan de enorme vooruitgang van de afgelopen eeuwen simpelweg niet worden verklaard.
Landbouw
Wanneer ontkoppeling ergens nodig is, dan is het wel rond onze voedselproductie. Want hoe we het ook draaien of keren, nu zijn we nog met 7,9 miljard wereldburgers, rond 2060 zullen we 9,7 miljard monden moeten voeden, inclusief de één miljard die ook vandaag nog niet over voldoende rijst, graan of cassave beschikken. Na 2060 begint de wereldbevolking overigens weer te zakken.
Op dit moment gebruiken we maar liefst 38 procent van het aardoppervlak voor landbouw. Dat is niet bevorderlijk voor de wereldwijde biodiversiteit of de uitstoot van CO2. Gelukkig beginnen we ook onze voedselproductie te ontkoppelen: we halen meer landbouwproducten van minder grond. Zo voeden we vandaag 7,9 miljard mensen op dezelfde 38 procent van het aardoppervlak als in 1961, toen we nog met drie miljard waren. We produceren dus heel veel meer voedsel zonder er meer grond voor te gebruiken. Opnieuw draait het om innovatie. Boeren maken gebruik van betere meststoffen, gewasbeschermers en biotechnologie.
In Nederland zien we het met eigen ogen. Hoewel ook onze bevolking blijft groeien, hebben we geen behoefte aan nog meer landbouwgrond. Het tegendeel lijkt het geval. We onttrekken grond aan de landbouw. Dat doen we van Tiengemeten in het Haringvliet en de Crezéepolder in Ridderkerk tot de Hertogin Hedwigepolder in Zeeland. Waar tot voor kort uien, graan of mais werden geoogst, worden nu niet alleen wegen aangelegd of huizen gebouwd; er groeien nu ook jacobskruiskruid, orchideeën en zwarte populieren. Volgens het CBS kreeg alleen al tussen 2012 en 2015 ruim 15 duizend hectare landbouwgrond een andere bestemming. Dat waren ongeveer 20 voetbalvelden per dag. Een aanmerkelijk deel daarvan werd omgezet in natuur.
De FAO, de landbouworganisatie van de Verenigde Naties, rekende uit we in 20 jaar tijd 0,1 miljard hectare minder landbouwgrond gingen gebruiken. Deze daling lijkt wellicht piepklein, maar ze vond plaats terwijl de wereldbevolking met 1,6 miljard toenam. Absolute ontkoppeling dus. Wanneer dit zo doorgaat, zal tegen het midden van de 21ste eeuw een gebied ter grootte van India geen landbouwgrond meer zijn. Omdat tegen die tijd ook de wereldbevolking begint te dalen, zal een groot deel daarvan veranderen in natuur. Ik vind dat een opwindend vooruitzicht.
* In het aanvankelijke stuk, zoals gepubliceerd in de Volkskrant, schreef ik op deze plaats: “Nog voor het jaar 2000 zou de voedselproductie instorten, de grondstoffen opraken en het afval zich langs de straten ophopen.”
Een Volkskrantlezer wees me er op dat er volgens de scenario’s van de Club van Rome vóór 2000 pas een begin zou zijn gemaakt met deze ellende. Volgens onderstaand schema uit het rapport van de Club, zouden deze gevolgen anno 2022 wél helder zichtbaar moeten zijn. Ik heb de oorspronkelijke zin in mijn artikel dan ook aangepast.
Beste Ralf,
het is natuurlijk een positief iets dat er ontkoppeling is van GDP groei en Co2 uitstoot. Maar de grote vraag, die je vooralsnog onbeantwoord laat, is of de ontkoppeling snel genoeg en algemeen genoeg zal kunnen zijn om de ergste opwarmingseffecten te voorkomen. De uitstoot van een gemiddelde Amerikaan is in 22 in 1973 naar ongeveer 15 in 2019 gedaald. Excellent. Maar de duurzame uitstoot per wereldbewoner wordt berekend op ongeveer 3 ton. Op dit tempo zal de gemiddelde uitstoot per Amerikaan pas over 200 jaar rond de 3 liggen en dat is dan nog een van de landen waar de ontkoppeling het voorspoedigst lijkt te verlopen. Het antwoord op de vraag, zal de ontkoppeling snel genoeg en algemeen genoeg zijn? lijkt me dus een helder nee.
Beste Alexander
Interessante berekening. De ontkoppeling heeft nog maar pas ingezet, sterker nog, ons denken over de gevaren van de klimaatverandering is amper 25 jaar oud. Wat we moeten doen is deze ontkoppeling enorm versnellen.
Hoe dan ook en los van deze berekening: ik denk dat ontkoppeling in elk geval een stuk haalbaarder is dan degrowth.. Maar dat had je natuurlijk al begrepen. Hoe dan ook, we gaan het zien.
Dank in elk geval voor je reactie, Ralf