Precies honderd jaar geleden stroomde één miljoen oorlogsvluchtelingen Nederland binnen. Waarom zouden de huidige 50 duizend ons dan in de problemen brengen? [Half oktober 2015. BN/deStem, Brabants Dagblad, Eindhovens Dagblad]
Wie slaat de schrik niet om het hart wanneer het aantal bewoners in zijn straat of dorp plots verdubbelt? En wel met veelal jonge mannen met een oorlogsverleden die voorlopig niet aan het werk zullen gaan? Die schrik wordt ons aangejaagd door het ‘Centraal Orgaan opvang Asielzoekers’ COA dat liever vierhonderd asielzoekers samen zet in een voormalig verzorgingstehuis dan hen te verspreiden over honderd dorpen of wijken. Hadden we voor die laatste aanpak gekozen, dan oordeelden we ongetwijfeld milder over de stroom asielzoekers die ons nu bereikt.
Volle bussen die binnenrijden in dorpen als Woudrichem, roepen de vraag op of we al die vluchtelingen wel aankunnen. Toch kan het antwoord niet veel anders zijn dan ‘ja’. Tegen het einde van 2015 zullen er zo’n 50 duizend asielzoekers worden opgevangen door het COA. Daarmee vangen we ongeveer net zoveel mensen op als in 2003. In 2001 zorgde het COA zelfs nog voor 83 duizend asielzoekers. Ook toen was het geen probleem. Feitelijk werden de nieuwkomers maar amper opgemerkt. Veel van de toenmalige asielzoekers zijn allang weer uit Nederland vertrokken. En wie hier bleef, loste geruisloos op in onze samenleving. Ze gingen studeren, trouwden en kregen kinderen. De meesten vonden werk of begonnen een bedrijf. Vandaag betalen zij via de belastingen mee aan de opvang van de nieuwkomers.
Wat de huidige ‘vluchtelingencrisis’ zou kunnen relativeren, is een blik in de geschiedenis. Niet minder dan 98 procent van alle Nederlanders heeft buitenlandse voorouders. In 1700 vingen de twee miljoen Nederlanders van dat moment ongeveer 20 duizend Franse Hugenoten op. Dat was één vluchteling op de 100 Nederlanders. In de Eerste Wereldoorlog vingen zeven miljoen Nederlanders één miljoen Belgische vluchtelingen op. Dat was één vluchteling per zeven Nederlanders. In de jaren ’70 kwamen 300 duizend Surinamers naar Nederland, met op dat moment een kleine 14 miljoen inwoners. Plots was één op de 46 Nederlanders van Surinaamse afkomst. Voor wie deze getallen tot zich door laat dringen, zou het niet moeilijk moeten zijn om het huidige aantal asielzoekers in perspectief te plaatsen. Enerzijds is 50 duizend asielzoekers een aanzienlijk aantal, maar zou je hen verdelen over 17 miljoen mensen, dan hebben we te maken met ongeveer één asielzoeker op 350 Nederlanders.
Je zou het ook anders kunnen zeggen. Nederland telt bijna 400 gemeenten en die omvatten ongeveer 6000 woonplaatsen. Stel dat je de 50 duizend asielzoekers van dit jaar gelijkmatig verspreidt over al die 6000 dorpen en steden, dan zou iedere woonplaats niet meer twee gezinnen op moeten nemen. Volgens een ‘taakstelling’ door de overheid, betekent dit dat een gemeente als Tilburg dit jaar nog zo’n 80 asielzoekers aan huisvesting moeten helpen. Met het zorgen voor woonruimte voor 125 asielzoekers in 2015 moet Den Bosch nog even meters maken. Kleinere gemeenten als Sint Michielsgestel of Sint Oedenrode 28 mensen een woning zien te vinden. Weer andere, waaronder Alphen-Chaam, hoeven dit jaar überhaupt geen nieuwkomers meer op te vangen.
Gemakkelijk is het niet om voldoende woningen te vinden. En in 2016 is er weer een nieuwe ronde. Op dit moment is het dan ook een kwestie van even slikken en doorbijten, om tegelijkertijd te beseffen dat het aantal migranten dat op ons af komt nog steeds te behappen valt. Vandaag kost het de Nederlandse samenleving geld, tijd en energie. Morgen zal de nieuwe situatie zich weer gaan zetten. Met Angela Merkel zouden we best wat vaker mogen zeggen ‘Wir schaffen das’.
Beste Ralf: de beste wensen voor 2016.
Ikzelf schrijf voor mijn opleiding tot interieurarchitect ArtEZ in Zwolle een scriptie over de betekenis van ‘de architectuur’ voor de mens om te wonen. En ben -zoals je zult begrijpen- kritisch t.o.v. de politieke en praktische (vanuit de hoek van de architectuur) over hoe het in het groot en het klein gaat. Bij mijn scriptie greep ik terug op het concept van de ‘genius loci’; het idee voor de mens om in harmonie met z’n omgeving, met z’n medemens, los van opgedrongen ‘smaak’ van architecten te kunnen wonen. Nu zegt men scriptiebegeleidster dat jij het idee van de genius loci gevaarlijk en discriminerend vindt. Vind ik ook wel, maar hoe kom jij daar zo bij?
Met dank en groet,
Falco Fröling
Dag Falco
zou me eerst nog eens uit kunnen leggen waar en wanneer ik dat begrip heb gebruikt? Er staat me zo snel niets van bij, maar dat zegt ook niet alles.
Hartelijks. Ralf
Falco, ik kom nog even bij je terug… hoewel ik niet precies weet waarom je mij rond dit begrip mailt, ben ik toch nieuwsgierig. Op architectenweb vond ik dit http://www.architectenweb.nl/aweb/archipedia/archipedia.asp?id=14400 wat je waarschijnlijk al lang kent. Hoewel ik me iets bij de bezwaren tegen het Genius Loci begrip voor kan stellen (het neigt wat naar de romantiek en zijn latere politieke uitwas, het nationaal-socialisme) kan ik me toch voorstellen dat het binnen de architectuur goed verdedigbaar is. En wel vanuit de idee dat de dynamiek van de moderne globalisering ons ‘ontheemd’ heeft, waardoor we ons niet meer ’thuis’ voelen in de moderne samenleving. Vanuit de gedachte echter dat elke plaats wel een eigen ‘geest’ heeft en dat je daar in de architectuur iets mee kunt doen, zou je op grond van het Genius Loci idee na kunnen denken over bebouwing waarin voor veel mensen weer een thuisgevoel geschapen kan worden.
Ik ben blij met dit project. Helaas beseffen heel veel mensen die na 1945 geboren zijn niet hoe goed wij het in Europa hebben en vooral in Nederland. Mijn ouders hebben 2 verschrikkelijke oorlogen meegemaakt, wij hebben na 1945 in grote vrijheid kunnen leven en hebben na grote armoede in de oorlog (9 kinderen) nooit meer honger of armoede gekend. Daarom word ik ook misselijk van al dat gezeur van al die schreeuwers om de vluchtelingen. Zij doen net alsof heel Nederland in brand staat.