Op zoek naar zinvol bestaan: doe-het-zelvers in de hulp

Date: 23 juli 2009

Het aantal doe-het-zelvers in de ontwikkelingshulp neemt snel toe. Waarom doen ze het eigenlijk? Waarom zoveel tijd, geld en energie steken in het slaan van een waterput in Mali? Je kunt toch ook doneren aan de Novib?

Welig tieren de misverstanden. Doe-het-zelvers in de hulp zijn niet professioneel. Ze beginnen hun projecten uit kritiek op de gevestigde organisaties. En ze opereren vanuit een hoog moreel besef.

Het zijn halve waarheden. Wanneer het überhaupt al waarheden zijn. Neem de professionaliteit van de doe-het-zelvers. Surf een avond over de goede-doelen-sites op Internet. En sta verbaasd over de enorme kwaliteit van de knutselaars. Voorzitters van een clubje scholenbouwers in Senegal of waterputtenborers in Andra Pradesh, blijken in hun dagelijkse leven ook al voor te zitten. Maar dan als rector van een scholengemeenschap of als hoofdredacteur bij een krant. De penningmeesters die ’s avonds piekert over de vraag hoe je de boekhouding controleert van een landbouwproject in Zambia, werkt overdag als accountant bij een multinational. En er is weinig reden om aan te nemen dat zij er in de avonduren met de pet naar gooien. De kans is beduidend groter dat ze hun goede doel nét zo professioneel bestieren als hun dagelijkse werk.

Wéten doen we dat overigens niet. Want tot nu toe bleef de kleinschalige liefdadigheid buiten het vizier van kritische journalisten en wetenschappers. En wanneer een journalist, zoals Trouw-redacteur Han Koch zich over het verschijnsel buigt (‘Geschonken door Truus en Wim’op 10 april 2007) dan is het resultaat eerder teleurstellend. Want Koch komt amper verder dan het vermoeden dat de doe-het-zelvers zich vooral bezig houden met ‘aaibare onderwerpen als onderwijs, gezondheidszorg en verschaffen van goederen.’ Of de doe-het-zelvers dat inderdaad doen en wat zij daarmee aan effect sorteren, weet Koch niet. En hij kán het ook niet weten, want vandaag onderzoekt het Centre for International Development Issues CIDIN in Nijmegen voor het eerst in Nederland wat al die kleintjes doen en wat ze er concreet van bakken. En dat onderzoek is nog maar amper begonnen.

 

Het fenomenale feit dat het aantal kleinschalige ontwikkelaars inmiddels varieert tussen de 6000 en 15.000, afhankelijk van de definitie die je hanteert, is een van meest fascinerende verschijnselen in de ontwikkelingshulp. Dankzij een eerder onderzoek van hetzelfde CIDIN hebben we inmiddels wel een idee waaróm al die clubjes ontstaan. Nogal wat doe-het-zelvers beginnen na een vakantie of verblijf in een ontwikkelingsland. Buiten de poort van een backpackers hangout in Banjul of op een markt in San José, stoten ze op zieken, daklozen, bedelaars en simpelweg armen. Op mensen die net als zij gezond, gehuisvest en aan het werk hadden kunnen zijn. Mensen voor wie ze iets kunnen doen.

Soms zetten ook televisiebeelden mensen aan tot actie. De eerste filmpjes van de Aziatische tsunami waren nog maar amper uitgezonden, of de eerste inzamelingen voor Thailand en vluchten naar Indonesië of Sri Lanka werden al geboekt. Ook geschreven tekst kan mensen raken. In nrc Handelsblad schreef journalist Dick Wittenberg in 2005 een indringende reportage over de armoede in het Malawiaanse dorpje Dickson. nrc-lezers stortten spontaan geld. Voordat Wittenberg er erg in had, lagen er duizenden euro’s klaar om Dickson te helpen. Overnacht veranderde de journalist in ontwikkelingswerker.

Geconfronteerd met concrete nood besluiten mensen om ‘iets’ te doen. Ze mobiliseren vrienden en bekenden en overleggen hoe een project op te zetten en geld binnen te halen. Om vervolgens een stichting op te richten, een sponsorloop te organiseren en presentaties te geven voor de kerk of de Rotary. Voor het aanstaande jubileumfeest vragen ze niet langer om cadeaus maar om envelopjes voor het goede doel.

Anders dan velen denken, speelt kritiek op de grote ontwikkelingsorganisaties maar amper een rol. Een boekhouder of personal coach die voor zich zelf begint, doet dat ook niet uit kritiek op CapGemini of Ernst&Young. Evenmin beginnen kleinschalige ontwikkelaars uit verzet tegen de Novib, Cordaid of Hivos. Ze doen het omdat ze het leuk vinden. Omdat ze er zin in hebben. En ja, ze doen het óók omdat niemand anders het doet.

 

Waarom hebben ze er in zin in? Waarom offeren de doe-het-zelvers eigenlijk zoveel tijd, geld en energie op? Omdat ze in moreel opzicht uit beter hout gesneden zijn dan de doorsnee couch potato? Beter dan de gemiddelde burger die de overdaad aan ellende ook niet aan kan zien maar niet verder komt dan het uitzetten van de televisie? De doe-het-zelver zal er zich niet op voorstaan, maar dat is wél wat hij geregeld te horen krijgen. ‘Jullie dóen het toch maar’, zeggen zijn bewonderaars. ‘Jullie sturen die arme kinderen toch maar mooi naar school’.

Dat klopt. Maar ook de barmhartige Samaritaan anno 2009 was zónder die toevallige ontmoeting in Banjul of San José nooit aan het doe-het-zelven geslagen. De Amerikaanse psycholoog Daniel Batson (1943) heeft ongetwijfeld gelijk wanneer hij beweert dat empathie altruïsme aanwakkert. Wie zich in iemand inleeft, verlangt ook om hem te helpen. ‘En hoe sterker mensen zich in anderen inleven, hoe meer ze geneigd zijn hen te helpen.’ Batson noemt zijn theorie de ‘empathie-altruïsme-hypothese’. Werkelijk betrokken mensen voelen zelfs zo’n sterke behoefte om te helpen, dat ze de nadelen van dat helpen op de koop toe nemen. Waarmee de vraag nog niet beantwoord is waarom de éne reiziger vervolgens wél in actie komt en de ander zijn schouders ophaalt.

Het antwoord is waarschijnlijk dit: de actieve doe-het-zelver op zoek naar zelfontplooiing. Hij ziet het opzetten en runnen van een ontwikkelingsproject als een uitdaging. Het is leerzaam en het verruimt zijn blik op de wereld. Bovendien groeien contacten met mensen uit andere werelddelen vaak uit tot warme vriendschappen. Traditioneel altruïsme en modern individualisme gaan uitstekend samen.

Onlangs werd de diepste motivatie voor het doe-het-zelven mooi verwoord door een aantal steenrijke Amerikanen. Door mensen die in de bloei van hun leven het roer omgooiden en het bestrijden van armoede tot hun levensdoel maakten. De rijkaards werden geïnterviewd door de managementgoeroe Charles Handy. En wat hen ten diepste bewoog, zou ook wel eens op kunnen gaan voor de diepste drijfveren van de gemiddelde Hollandse amateurontwikkelaar.

De Amerikaanse do-gooders blijken het roerend over een ding eens: materieel succes is ‘zin’-loos en ‘waarde’-loos, wanneer je de vergaarde materie niet op de een of andere wijze inzet voor anderen. ‘Alleen de kans om dit te doen,’ zegt een van de geïnterviewden, ‘makes the whole business of making money worthwhile.’ Veel geld verdienen is pas de moeite waard, wanneer je het kunt uitgeven aan mensen die er zelf niet toe in staat zijn.

Hier blijkt het goeddoen behalve een inhoudelijke en morele, ook een existentiële uitdaging. Na jaren werken voor het eigenbelang ontstaat het verlangen naar een nieuw en bijna religieus doel. De inzet voor anderen is een passend antwoord op de alsmaar knellender vraag naar zingeving. Het zijn drijfveren die de psycholoog Abraham Maslow samen met zelfverwerkelijking en moraal rangschikt in de hoogste fase van de menselijke behoefte.

Mensen helpen, staat dan ook niet, zoals velen denken, buiten onszelf. Je vrijwillig en je met overgave inzetten voor anderen, is niet strijdig met je eigenbelang. Want eigenbelang is iets anders dan egoïsme en zelfzucht. Waar egoïsme ten koste gaat van anderen, kan het eigenbelang prima fungeren als vliegwiel voor het geluk en de welvaart van iedereen. Caritas, filantropie, doe-het-zelf-ontwikkelingshulp, praktisch idealisme… het zijn evenzoveel uitingsvormen van de westerse behoefte om zichzelf te verwezenlijken. Toegeven aan de behoefte om ook daadwerkelijk tot helpen over te gaan, maakt niet alleen de armen rijker. Het maakt de rijken ook gelukkiger.

(Internationale Samenwerking, najaar 2007)

Leave a Reply

Time limit is exhausted. Please reload CAPTCHA.

single.php