Ooit was hij ‘De Verloren Zoon’, later heette hij ‘De Marskramer’. Maar het ronde paneeltje dat Jeroen Bosch rond 1500 schilderde, dat gaat over U. En het gaat over mij. Het gaat over ons, als Alleman en Elkerlijck.
De man die daar angstig, gehavend en terugblikkend door het leven trekt, dat ben ik, dat zijn wij, als homo viator, als ‘mens op weg’. Op weg. Op weg naar ons einde, dat spreekt vanzelf.
Maar als ‘Alleman’, zo introduceer ik me doorgaans niet. Wie kan ik dan wél zeggen wie ik ben? Dat was de vraag die Jeroen Bosch zich keer op keer stelde. Wie zeg ik wie ik ben? Wie zeg ik wie ik was, terugblikkend op mijn leven en in het aangezicht van de dood? Welk antwoord geef ik du moment op de allesomvattende vraag: hoe heb ik geleefd? Wie was ik voor U?
Een direct antwoord geeft Jeroen Bosch niet. Hij schildert liever over de verleidingen op ons levenspad en de keuzes die ik keer op keer weer maakte. Aan de linkerkant van het paneel vertelt hij over Hotel Vergetelheid, alias bordeel ‘De Witte Zwaan’. Een aggenebbisj herberg, met de kruik op de nok, een witte onderbroek uit het raam, een pissende zuiplap om de hoek en een waardin met haar klant in de deuropening. Ongetwijfeld gaf ik me daar over aan lust en liederlijkheid.
Aan de rechterkant vertelt Bosch over de zaligheid die me mogelijk wacht. Over de glooiende heuvels, de bloeiende planten en de zachtmoedige koe achter het gesloten hek dat wellicht, ooit, voor me open zal zwaaien. Lux aeternae, Deo volente.
Maar dáár ben ik nog lang niet. Ik ben op weg, ik ben alsmaar onderweg. En mijn levenspad is onverhuld vijandig. Een valse hond zit me op de hielen, met een stok houd ik hem op afstand. Op de achtergrond verrijzen de ijle contouren van een galg. In de boomkruin jaagt een valse uil op een koolmeesje. De mars op mijn rug is zwaar.
Vol goede moed strek ik mijn arm en hoed richting heuvels, hek en koe. Ondertussen draait mijn hoofd onzeker om en blikt naar achteren. Natuurlijk verwijst dit omkijken op inkeer: ik kijk terug op de weg die ik in mijn leven heb afgelegd.Toch ben ik meer dan louter voorbijganger, meer dan een speling van het lot. Zoals de wereld mij stuurt, zo stuur ik de anderen.
Kenners van Jeroen Bosch weten dat het kattenvel op mijn mars verwijst naar het onheil dat ik anderen aandoe. Het konijnenpootje dat frivool uit het jasje steekt, verwijst daarentegen naar het plezier dat ik anderen verschaf.
Maar er is meer. Er is een reden tot omkijken die de oppervlakkige beschouwer al snel ontgaat. Neem een vergrootglas en bestudeer nauwgezet het raam van de herberg. En zie hoe een jonge vrouw, een meisje nog, achter de open luiken verschijnt. Verslagen blikt zij mij na. Haar ogen staan op weemoed.
Ik heb haar verlaten, ze is teleurgesteld. Zij was er voor mij, en ik gaf haar de indruk er ook voor haar te zijn. Ik verliet de herberg. Nu laat haar gezicht mij niet meer los, maakt me aan het twijfelen. Wie weet keer ik op mijn schreden weer terug.
Het kwetsbaar gelaat van het meisje, dit levende gezicht van een mens dat ik achter liet, uiteindelijk is dat het waar het allemaal om draait. Zowel in dit schilderij als in mijn leven. Hoe onbeduidend dit fragment ook lijkt, het meisje geeft heel dit schilderij betekenis.