Van Jeruzalem naar Bouillon #23: Het Oosten loopt leeg. Migratie als natuurverschijnsel.

Date: 22 november 2020

In een zoektocht naar creativiteit, humanisme en vooruitgang loopt filosoof Ralf Bodelier een omgekeerde kruistocht van Jeruzalem in Israël naar Bouillon in de Belgische Ardennen.
In deel 23: ‘Misschien is de geschiedenis van samenlevingen wel de geschiedenis van menselijke bewegingen, ja, van lichaamsbeweging.’

Groene Amsterdammer, Ralf Bodelier, 22 november

Het verval is immens. Hele delen van Bulgarije lijken niet meer in gebruik. Geen dorp, geen industrieterrein, geen buitenwijk ontkomt. En ik kan niet nalaten om de verwording van het land te fotograferen. De ingezakte daken, de holle ramen, de oude chemische fabrieken, de vele gesloten deuren en poorten in de dorpen. Ooit draaiden ze open en dicht. Dag in, dag uit. Kinderen, ouden, moeders en vaders stapten naar buiten en weer naar binnen. Nu zijn ze voor altijd gesloten. Voor hun drempels groeien onkruid, struiken en bomen.

Geen land ter wereld loopt zo snel leeg dan Bulgarije. Waren er voor de val van het communisme nog meer dan 9 miljoen Bulgaren, vandaag zijn het er minder dan 7 miljoen. Volgens prognoses zal de Bulgaarse bevolking tot 2050 met nog eens 2,3 miljoen mensen afnemen. Voor een deel komt dit door het alsmaar dalende aantal kinderen. Kreeg een Bulgaarse vrouw in 1960 nog 2,3 kinderen, vandaag zijn het er 1,5 terwijl ruim twee kinderen per vrouw nodig zijn om de bevolking stabiel te houden.

Een tweede reden is de emigratie. Meer dan een miljoen Bulgaren zijn inmiddels in het buitenland: in Duitsland, Spanje en Griekenland; in Turkije en de Verenigde Staten. Die emigratie is meer dan begrijpelijk: Bulgarije is het armenhuis van Europa. Toch is er een enorm gebrek aan werkers in Bulgarije zelf. De lonen, hoewel nog steeds laag, stijgen jaarlijks. Ook de economie groeit al jaren. Op de keper beschouwd zou dat een goede reden moeten zijn om vooralsnog even in Bulgarije te blijven. Want emigratie is ook verlies: je raakt je vrienden en familieleden kwijt, je cultuur, je taal en je vertrouwde omgeving.

Bij het gehucht Povelyanovo sla ik af naar Devnya. Het is een route, dwars over een industrieterrein. Het grootste bedrijf is een immense chemische fabriek, al is het niet duidelijk is of er nog iets wordt geproduceerd. Vanuit een auto van de beveiligingsdienst kijkt een man in uniform me achterdochtig na. Ik fotografeer de betonnen constructies waarvan nogal wat cement verdwenen is, verpulverd en verwaaid, het betonijzer roestig achterlatend. Over zware buizen liggen gescheurde en al even zware zakken met zand, waarschijnlijk bedoeld om kieren en spleten af te dekken.

Een voormalig kantoorgebouw is al lang geleden verlaten, je ziet de rode ster nog in het afkalvende stucwerk. Ooit moeten hier honderden, wellicht duizenden mensen hebben gewerkt. Nu wordt het terrein overwoekerd door berkenstruiken. Twee bushokjes bij de ingang liggen op hun kant, een snackbar is verlaten. Gelukkig is het een zonnige dag, maar bij mist en regen is dit het een decor voor een post-apocalyptische film.

De Bulgaarse emigratie heeft een opmerkelijk karakter. Ze is heel wat minder permanent dan die van, bijvoorbeeld, Nederlanders die in de jaren ’50 naar Australië of Canada afreisden of Surinamers die rond 1975 de oceaan overstaken. Nogal wat Bulgaren vertrekken naar het Westen voor werk in de landbouw of als heftruckchauffeur. Velen van hen keren na een of driekwartjaar weer naar Bulgarije terug. Om een half jaar later opnieuw te vertrekken. Met zes maanden werk als taxichauffeur in Frankfurt verdient een Bulgaar net genoeg om de overige zes maanden te studeren in Sofia. Maar het eindresultaat blijft negatief: bijna een-vijfde van Bulgarije is inmiddels verlaten en overgeleverd aan de elementen.

Over migratie wordt nogal eens gesproken in natuurlijke termen. Er zijn ‘vluchtelingenstromen’, en ‘migrantengolven. Soms is er een ‘tsunami’ aan asielzoekers. Ooit vond ik het verwerpelijke taal, want ze heffen de individualiteit van de migrant op. Wanneer het gaat om ‘golven migranten’, dan zien we niet meer hoe Mohammed en Fatima vluchten voor geweld in Syrië. Of waarom Maya en Dragomir wegtrekken uit een dorp in het Balkangebergte om asperges te steken in Limburg. Bovendien suggereert een tsunami aan migranten louter gevaar, terwijl van de meeste migranten niets te vrezen valt; wanneer ze al op termijn al geen bijdrage leveren aan de landen waar ze terecht komen.

Maar nu ik in Bulgarije van dorp naar dorp wandel en de enormiteit van deze uittocht tot me doordringt, begin ik weer van gedachten te veranderen. Is emigratie wérkelijk geen natuurfenomeen? Gingen mensen niet altijd op pad, zoals ook het water altijd van boven naar beneden loopt en de wind waait van gebieden met hoge luchtdruk naar lage druk? Valt de hele geschiedenis van de mensheid feitelijk niet samen met wegtrekken, reizen en verhuizing, te beginnen met de Homo Sapiens, 120 duizend jaar geleden verhuizend van Afrika naar Europa?

Bestaat de grote literatuur niet met reden uit reisverhalen, van de Bijbelse tocht die Abraham maakte naar het Beloofde Land of die van Odysseus door de Griekse wateren? Was het niet de expansie van Romeinen die het Romeinse Rijk stichtte en de volksverhuizingen die dat vanaf de vierde eeuw weer ten gronde richtte? Zonder de 40 miljoen Europeanen die in de 19e eeuw de Atlantische Zee over staken, waren en geen Verenigde Staten mogelijk geweest. Zonder de kruistochten geen eeuwenlange spanningen tussen het christendom en de islam en zonder de veroveringsdrift van de nazi’s geen Tweede Wereldoorlog met 55 miljoen doden.

Migratie opvatten als een natuurverschijnsel, betekent dat je moreel oordelen achterwege laat. Migratie als natuurverschijnsel, is dan goed noch fout. Of, wie toch in morele termen wil denken: migratie kan zowel goed als desastreus uitpakken. Migratie is op de eerste plaats een vanzelfsprekendheid, zoals ook natuurwetten een vanzelfsprekendheid zijn. Wie migreert probeert elders iets te vinden wat thuis niet voorhanden is. Welvaart en rijkdom;  landbouwgrond en Lebensraum; vrede en veiligheid, oorlog en sensatie; entertainment en vrijetijdsbesteding.

Wellicht, zo overweeg ik in een vlaag van overmoed, zou je de geschiedenis van samenlevingen voor een belangrijk deel samen kunnen laten vallen met die van menselijke bewegingen. In dat geval zijn niet evenwicht, stabiliteit en geaardheid de constanten in een samenleving. Dat zijn juist hun tegenovergestelden: ontzetting, instabiliteit en dynamiek. De politicus die deze natuurwetmatige beweging erkent en slim met migratie omgaat, laveert zoals de kapitein op een zeilschip. Hij kan de wind niet te stoppen, noch laat hij zich er door in een willekeurige richting jagen. Deze kapitein beseft ook dat hij zónder een stevige bries niet verder kan en zeilt dan ook op de wind.

Voorwaar ben ik de eerste niet die op deze gedachte komt, zo blijkt wanneer ik ’s avonds arriveer in Hotel Devnya, een sombere flat waar niets veranderde sinds de jaren ’80. Na het avondmaal trek ik warme sokken aan, klap mijn laptop open, zet een blik Kamenitza op het nachtkastje en ga op zoek naar vergelijkbare overwegingen. Lang hoef ik niet te zoeken. Begin jaren ‘30 werd een vergelijkbare theorie geformuleerd door twee joods-Russische migranten: de broers Alexander en Eugene Kulischer. In 1932 schreven ze er een boek over ‘Kriegs-und Wanderzüge. Weltgeschichte als Völkerbewegung’ (Oorlog en migratie. Wereldgeschiedenis als beweging van mensen).

In de jaren ‘20 waren de broers de Sovjet-Unie ontvlucht en vestigden ze zich in Berlijn. In ‘33 sloegen zij opnieuw op de vlucht, ditmaal voor de nazi’s. Alexander Kulischer werd enkele jaren later door Franse fascisten opgepakt en naar de gaskamers gestuurd. Eugene haalde de Verenigde Staten. In de jaren ‘50 muntte Eugene, op zoek naar accuratere termen als ‘vluchteling’ of ‘asielzoeker’ de term ‘displaced person’.

Beiden wisten dus maar al te goed waarover ze spraken. Geschiedenis, zo schreven de Kulischers, is beweging, in de meest letterlijke zin van het woord: lichaamsbeweging. Uit deze natuurwetmatigheid van migratie trokken de broers logische conclusies. Ze formuleerden een mechanische theorie van schuiven, aanstoten en weer doorschuiven. Elk individu of elke groep mensen die opschuift, stoot weer een ander individu of andere groep aan die op haar beurt weer derden in beweging zet. Zoals de zee nooit op zal houden met eb en vloed, en zoals het nooit op zal houden met waaien, zo zullen ook migratiebewegingen nooit stoppen. ‘Het mechanisme onder de bewegingen van volkeren is een van de vele vormen van natuurgeweld. Onder bepaalde omstandigheden is migratie zegenrijk, onder andere catastrofaal’, schrijven de Kulischers.

Opmerkelijk genoeg pleiten de broers voor een stevige internationale bevolkingspolitiek, waarin migranten rationeel over de vele landen te wereld worden verdeeld. Het is een pleidooi dat nu nog doorklinkt in de alsmaar mislukkende plannen van de Europese Commissie om vluchtelingen ook onder te brengen in weerspannige naties als Hongarije en Polen. Het is een pleidooi dat ik bovendien niet goed begrijp. Nét Alexander en Eugene Kulischer toonden immers aan dat migratie een amper te bedwingen verschijnsel is, waar je beter pragmatisch dan ideologisch mee om kunt gaan.

Wanneer we migratie inderdaad meer zien als een natuurverschijnsel, aan gene zijde van goed en kwaad; wanneer we ons wat minder richten op de individuele beweegredenen van Mohammed, Fatima, Maya en Dragomir, dan zijn we wellicht beter in staat om te erkennen dat alles wat zeker lijkt, uiteindelijk weer open ligt. Dat harde grenzen, harde staatsinstellingen en hardvochtige maatregelen weliswaar veel leed berokkenen, maar uiteindelijk weinig uithalen. Dat we moeten proberen om met migratie te leven, zoals we dat ook doen met herfststormen, zomerregens en een ontluikende lente.

Deze publicatie kwam tot stand met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.

Leave a Reply

Time limit is exhausted. Please reload CAPTCHA.

single.php