In een zoektocht naar creativiteit, humanisme en vooruitgang loopt filosoof Ralf Bodelier dit jaar een omgekeerde kruistocht van Jeruzalem in Israël naar Bouillon in de Belgische Ardennen. In deel zeven: Op Cyprus. De muur moet blijven. De angsten aan beide kanten zijn nog te sterk.
Groene Amsterdammer 12 april 2020
Cyprus is mooi. Groen, vol bloemen, met scherpe bergen en omringd door een onstuimige zee. Cyprus is spannend. Want op twee derde van het eiland loopt de Groene Lijn. Dat is de Muur van ontruimde huizen, zandzakken, prikkeldraad en met beton volgestorte olievaten. De Muur die het Europese en christelijke (Zuid-)Cyprus scheidt van het Turkse en islamitische Noord-Cyprus. Wereldwijd is Nicosia nog de enige verdeelde stad.
Ik ben op Cyprus omdat ik van Israël naar Libanon wil. Maar de grens tussen beide landen is al jaren potdicht. Überhaupt laat Libanon niemand binnen die ooit in Israël was. Dus moet je een omweg maken via een derde land. Ik koos voor Cyprus.
In Noord-Cyprus is de bevolking voor 99 procent islamitisch. Noord-Cyprus wordt alleen erkend door Turkije en laat zich beschermen door zo’n 30 duizend Turkse militairen. De bevolking van Zuid-Cyprus is voor 94 procent christelijk. Cyprus is lid van de Europese Unie, heeft een leger van 12 duizend soldaten en wordt ondersteund door duizend Griekse militairen.
Feitelijk is de Cypriotische Muur geen echte muur. De Muur, althans het deel dat door de stad loopt, is een strook van zo’n tien tot twintig meter breed, waar je aan twee kanten voorbij kunt wandelen. De strook werd gecreëerd door het kapot schieten, afbreken of wegbuldozeren van panden. Bij de ene rij woningen zijn de voorgevels weggevaagd, bij een volgende rij de achtergevels. In de strook tussen de afbrokkelende muren groeit een uitbundige natuur. Voormalige dwarsstraten tussen de vermorzelde huizen zijn afgezet met massieve blauwwitte olievaten aan de Griekse kant en roodwitte aan de Turkse. Soms kijk ik van uit het noorden in voormalige woon- en slaapkamers waarvan de voorgevel is dichtgemetseld, dan weer blik ik vanuit het zuiden in al even provisorisch dichtgemetselde badkamers, schuren en werkplaatsen.
De muur ligt er sinds 1974. Op 20 juli van dat jaar viel Turkije Cyprus binnen en bezette het noorden. Sinds mensenheugenis hadden Grieken en Turken, moslims en christenen vredig samen geleefd. In de jaren ´50 en ´60 groeide het geweld tegen de islamitische minderheid en werden de moslims naar het noorden verjaagd. Eind ´74 was het hele eiland etnisch gezuiverd. Alle Grieks-Cyprioten waren naar het zuiden verdreven en alle Turks-Cyprioten naar het noorden. Tussen hen in stond plotseling die Muur.
Zaterdag 20 juli 1974 was ook de eerste dag van mijn schoolvakantie. Ik mocht uit logeren bij mijn grootouders en sliep naast oma in het grote bed. Onder mijn kussen lag de Sanyo transistorradio die ik kreeg op mijn 13e verjaardag. Grootmoeder rommelde al in de keuken toen ik het ding aanzette. Een nieuwslezer meldde dat Turkije Cyprus was binnengevallen. Ik zat met gekruiste benen, het radiootje lag voor me op de witte lakens en ik luisterde ingespannen. Het was de eerste grote, internationale politieke gebeurtenis die tot me doordrong. Beneden, in de keuken, vroeg ik mijn grootouders wat de Turken op Cyprus te zoeken hadden, wie de Cypriotische aartsbisschop Makarios was en of er ook bij ons oorlog zou komen. Mijn grootouders hadden geen idee.
Pas in 2008 ging de grens weer open. Althans voor Europeanen en voor oorspronkelijke Zuid- en Noord-Cyprioten. Alleen Turken mogen er niet door. Zeven grensovergangen zijn er nu. Ik loop er wel twee keer per dag doorheen. De Grieks-Cypriotische ambtenaren herkennen me al en wuiven me door. De Turks-Cypriotische zijn al even vriendelijk maar wat formeler. Zij leggen mijn paspoort keer op keer onder de scanner.
In ’74 was ik brugklasser, nu ben ik grijs. En die muur staat er nog steeds. Buiten Cyprus doet Cyprus er allang niet meer toe. Er vallen geen doden of gewonden meer en beide delen van het eiland zijn welvarend. Buurlanden als Turkije, Syrië, Libanon en Israël hebben heel wat grotere problemen. Zelf zien de Cyprioten dat anders. De pijn uit ’74 wordt nog steeds gevoeld. En meer dan dat. Over en weer heerst wantrouwen. Al richt deze zich in het zuiden meer tegen de Turken dan tegen de oorspronkelijke Turks-Cyprioten.
In Noord-Cyprus wandel ik van het kuststadje Girne naar het kuststadje Lapte, zo’n 16 kilometer verderop. Halverwege bevindt zich de inham waar de Turkse troepen in ‘74 aan land kwamen. Daar ligt nu een militair kerkhof, van zee afgegrensd door een enorm bronzen monument. Links en rechts staan borden met uitleg. Ik lees ze allemaal met aandacht. Het verhaal komt er op neer dat de Turken wel in moesten grijpen omdat hun volksgenoten slachtoffer dreigden te worden van verdrijving, verkrachting en genocide door de Grieken.
Ik ben niet de enige die hier rondloopt. Ook twee jonge Turkse militairen bekijken de borden. We maken kennis. Na wat heen en weer gepraat, vraag ik of zij ooit nog de opheffing van de grens mee zullen maken, ongeveer zoals mijn generatie in ’89 de val van de Berlijnse muur meemaakte.
Het antwoord waar ik op hoop, is ‘ja natuurlijk. We zijn allemaal mensen, die oorlog is allang voorbij. Kijk eens naar Europa, zie hoe daar alle grenzen verdwenen. Weg met de muur.’ Maar dat zeggen ze niet. Integendeel. Ze zeggen ‘o nee, meneer. Laten we hopen dat de Groene Lijn gehandhaafd blijft. Zodra de Grieken de kans krijgen, zullen zij ons weer afslachten. We hebben het al zo vaak meegemaakt. Wanneer het aan de Grieken ligt, komt er weer een genocide. Die muur moet blijven.’
Niet veel later overnacht ik in Zuid-Cyprus bij Yiannoula. Zij is gepensioneerd ambtenaar en maakte de Turkse inval bewust mee. Sterker nog, in het noorden van het land werkte ze als maatschappelijk werkster in de vluchtelingenopvang. Tot ze na enkele weken zelf moest vluchten. Nog niet zo heel lang geleden keerde ze voor het eerst terug. Ze was vervuld van angst, van domme angst te worden doodgeschoten door de Turken, ook al wist ze best dat daar geen enkele reden voor was.
‘Tot ’74 waren de Turks-Cyprioten onze buren. We deelden ons leven, onze zout en onze rijst met elkaar´, zegt Yiannoula. ‘Onderling werd getrouwd. Na die oorlog was dat allemaal voorbij. De Turkse invasie was een ramp voor Cyprus. We zijn een derde van onze land kwijt. Vanzelfsprekend ben ik benieuw naar haar antwoord op de vraag die ik ook aan de Turkse soldaten stelde. ‘Yiannoula, de grens is inmiddels open en Noord- en Zuid-Cyprioten kunnen elkaar weer gewoon ontmoeten. Zul jij het volledige verdwijnen van de muur nog mee maken?
Het antwoord waar ik op hoop is ‘ja natuurlijk. In ’74 waren zowel Griekenland als Turkije nog dictaturen. Vandaag zijn beide landen democratieën. Niemand wil nog andermans land veroveren, weg met die muur!’ Maar ook Yiannoula’s antwoordt zo niet. Ook zij spreekt beslist en met stemverheffing wanneer ze zegt: ‘o nee, dat hoop ik nooit mee te maken. Die muur moet blijven. Zonder die muur zullen de Turken ons onder de voet lopen. 1974 heeft ons geleerd hoe gevaarlijk dat land is. Die muur is het enige wat ons tegen Turkije kan beschermen. Laten we hopen dat hij er nog lang zal staan.’
Ik ben het met Yiannoula eens. En ik ben het met de Turkse soldaten eens. De muur moet blijven. De angsten aan beide kanten zijn nog te sterk. Alleen met deze grens, inclusief haar zeven overgangen, kunnen beide bevolkingsgroepen elkaar weer ontmoeten en leren vertrouwen.
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.