Ralf Bodelier, Navenant, december 2021
Bijna twee jaar ben ik nu op weg. Drie keer werd mijn ‘omgekeerde kruistocht’ van Jeruzalem naar Bouillon onderbroken door het coronavirus. Vandaag wandel ik dertig kilometer naar de abdij van Windberg in Beieren. Eerst volg ik de Donau, dan loop ik door een landschap vol groene weilanden en vlammende bossen. De laatste kilometers naar de abdij gaan stijl omhoog. Doorgaans heb ik weinig last van mijn rugzak, nu weegt hij zwaar. Uitgeput en nat van het zweet meld ik me bij de abdijpoort.
De abdij van Windberg is bijna 900 jaar oud. Hier leven 17 broeders in de orde van de Norbertijnen. Ik zal me er een volle week terugtrekken. Ergens moet dit verhaal voor Navenant immers worden geschreven. De ontvangst is met koffie, koek en een hartelijk ‘wat fijn dat u bij ons wil zijn’. Mijn kamer in het gastenverblijf ziet eruit zoals je die in een klooster verwacht. Eenpersoonsbed, tafel en stoel, douche en wasbak. Een kruisbeeld aan de muur. Nog dezelfde avond begint voor mij het kloosterleven. ’s Ochtends schuif ik in de koorbanken voor de lauden, om twaalf uur voor het middaggebed en om zes uur bij de vespers. Na enkele dagen zing ik de psalmen alsof ik nooit anders heb gedaan. Tijdens de maaltijden spreek ik met abt Hermann-Josef en pater Thomas de wereld door. Al snel nemen de Norbertijnen me op in hun midden.
Wat ze niet weten, en wat ik hen ook niet vertel, is dat ik precies twintig jaar geleden een lang essay schreef voor het christelijke ochtendblad Trouw. De titel luidde ‘Daarom noem ik mij atheïst’. In dat verhaal liet ik weinig heel van alles waar kerk en christendom voor staan. Ik legde uit hoe ik van een serieuze theoloog veranderde in een ongelovige. Waarom ik niet meer in een god kon geloven en hoe ik zowel de bijbel als de christelijke traditie begon te zien als een bron van bruut geweld. De reacties op het verhaal waren furieus. Lezers zegden hun abonnement op. En in een commentaar benadrukte de hoofdredactie dat de auteur allerminst de mening van de krant vertegenwoordigde. Dat was in 2001. Vandaag zou ik het verhaal nooit meer zo hard hebben opgeschreven; wanneer ik het überhaupt nog had geschreven. Ongetwijfeld veranderde ik van jong en onstuimig in oud en bedaard. Maar ook veranderde ik van gedachten. Ik begon me althans vragen te stellen die ik me eerder niet stelde. Vragen die nergens zo krachtig aan de oppervlakte komen dan in een klooster.
Drie keer per dag bidden de broeders van Windberg. Zowel tijdens de lauden als de vespers mediteren ze. En telkens ben ik erbij. Ik merk dat ik het prettig vind dat de dag zo gestructureerd is. Dat je om zeven uur een reden hebt om uit je bed te komen. En dat je om zes uur je werkzaamheden afrondt omdat de broeders op je wachten. Ook het mediteren bevalt goed. Met zijn allen twee keer zitten en zwijgen, zonder laptop, telefoon of tv terwijl je je gedachten de vrije loop laat. En dan komen de vragen: wanneer het niet je jonge kinderen zijn of de plicht om vroeg op je werk te komen: waar haal je elke dag de moed vandaan om op te staan en aan de slag te gaan? En om even niets te doen, jezelf even uit te schakelen? Zou het velen, in een turbulente tijd als de onze, niet goed doen om te leven met vaste momenten van rust en bezinning? Waarom doen we het dan niet?
Elke dienst leest een broeder een korte levensbeschrijving van een overleden medebroeder. De man kan vorig jaar gestorven zijn, maar ook in de 17e of 14e eeuw. Zijn naam wordt genoemd en hij wordt weer in de herinnering geroepen. Even staat hij op uit de dood. Oude katholieken kennen deze gewoonte van de misintenties en Allerzielen. En dan weer een vraag: wanneer denken wij eigenlijk nog aan onze doden? Aan hen die ooit belangrijk voor ons waren? Wanneer nemen wij hun namen nog eens in de mond en vertellen we elkaar wat zij voor ons en voor anderen hebben betekend?
De Norbertijnen hebben een lijfspreuk. En die luidt ‘tot elk goed werk bereid’. In de abdij vind je folders over cursussen voor vrijwilligers die werken in een hospice of over ontwikkelingshulp en inzet voor mensen in Senegal of op Madagaskar. Zelf werken de broeders als pastores in parochies, gevangenissen of in het leger. Het leven van Norbertijnen staat in het teken van hun medemensen. ‘We voelen verantwoordelijkheid voor onze wereld’, zeggen ze. ‘En die verantwoordelijkheid willen we graag met anderen delen’. En ik vraag me af: moeten we niet opnieuw in de leer bij de monniken?
Dr. Ralf Bodelier is filosoof en organiseert met oa Felix Meurders ‘Abdijsessies inspireren met vooruitgang’.