
Corona en Q-koorts, criminele bendes, megastallen en het FvD in het provinciebestuur: Brabant staat volop in de schijnwerpers. Deze zomer verkent Ralf Bodelier zijn provincie te voet. In deel 5: In Spoordonk bouwt een kippenboer mobiele ministallen in een voormalige megastal.
Groene Amsterdammer, 21 juni 2020
Roos Vonk, dieractiviste en hoogleraar te Gelderland, stak onlangs de provinciegrens met Brabant over. En wat ze zag, beviel haar niet. ‘Ik raad #Brabant echt af als vakantiebestemming’, twitterde ze. ‘Ik was er onlangs. Overal megastallen, tractoren, stof, stank, dode natuur door stikstof, doodgespoten landschap. Wat een treurigheid en wat eeuwig zonde van die ooit mooie provincie.’
Vonk was er onlangs. Ik ben er nu en wandel van Esbeek naar Spoordonk. Daar heb ik een afspraak met Peter van Agt, eigenaar van pluimveebedrijf de ‘Fladderfarm’. Het is een wandeling door de Brabantse Kempen, van een dorp met 1250 inwoners naar een dorp met 2000 mensen.
Volgende week keer ik weer terug naar de stad. Want vier op de vijf Brabanders wonen immers in steden. Vooralsnog is die stad ver weg en wandel ik door boerenland, benieuwd naar wat Roos Vonk in Brabant allemaal tegenkwam. Het stof en de stank en oneindige bermen vol brandnetels en bramenstruiken, zowat het enige groen dat wel vaart bij de constante neerslag van stikstofoxides, ammoniak en nitraat. Verder verwacht ik schuimige sloten vol olievlekken en enorme stallen waaraan, behalve het geschreeuw van varkens en kippen, een helse stank ontstijgt.

Vier uur later wandel ik Spoordonk binnen. En die vier uur waren genoeg om de boodschap van Roos Vonk op waarde te schatten. In samenvatting: waar in Brabant Vonk ook was, ze wandelde niet door de Kempen, niet door het Hart van Brabant. Zeker. Een enkele keer loop ik door ‘dode natuur’ van bramen en netels. Maar ik zie toch vooral een enorme variëteit aan planten en bloemen die het landschap inkleuren. Verscholen achter lommerrijke bomen liggen soms grote stallen waarin ik varkens of kippen vermoed, maar ruiken doe ik ze niet. Lopend over oude zandpaden omlijnd door eikenbomen wordt ik vooral verrast door het overweldigende groen, de stilte en de afwisseling.
‘Kempen’ komt van het Romeinse ‘Campinia’ dat sinds die tijd ‘land van velden’ betekent. Maar vandaag zijn de Kempen allang geen land van louter velden meer. Ja, op het ene moment wandel ik inderdaad door landerijen, zo groot dat ze me soms doen denken aan de maisakkers in Iowa of Illinois. Dan weer doorkruis ik bossen met spiegelende vennen vol waterlelies. Hoog in de lucht cirkelen roofvogels. Insecten zoemen en een warme wind laat de bomen wuiven. Zwart ligt het Wilhelminakanaal van brug tot brug. En overal is het stil, de stad is ver.
Sinds mensenheugenis heerst hier ‘de stilte van het land’, ooit zo mooi bezongen door de Kempische zanger Zjef Vanuytsel. ‘Met regen zon en wind / als trouwe bondgenoten / bewerkt men er de aarde / zoals men eeuwen heeft gedaan. / Alsof de grenzen tussen heden / en verleden zijn verschoven / alsof er nooit iets was veranderd / en de tijd had stilgestaan. (…) En hoog over dit alles / klinkt een zachte melodie / als een teken van de verre overkant / de stilte van het land.’

Ja, het is prachtig om door de Kempen te wandelen. Mijn voettocht maakt me melancholiek, want ook mij is de romantiek niet vreemd. Toch besef ik terdege dat in dit eeuwenoude landschap elke boom, elke akker, elke strook vol weidebloemen door boeren is geplant of ingezaaid. En wanneer de romantiek érgens ver te zoeken is, dan is het wel onder boeren. Landbouwers zijn doorgaans nuchtere ondernemers, in de weer met nitraatrichtlijnen, melkprijzen en het huisvesten van Oost-Europese seizoenarbeiders.
En met zo’n boer, liefst een volwassen exemplaar, geboren en getogen in de Kempen wil ik van gedachten wisselen. En dan vooral over zijn rol in het grote verhaal van natuur en milieu. Wat is de verantwoordelijkheid van boeren in het behoud van het Brabantse landschap? Gemakkelijk is dat niet, zo blijkt wanneer ik er een paar benader. Alleen al de bekentenis dat ik op weg ben voor de Groene Amsterdammer schrikt hen af. Groen én Amsterdammer, dat betekent gedonder, gedoe over stikstof en Randstedelijk gezever over kalfjes die bij hun moeders worden weggehaald.
Hulde dus voor Peter van Agt, kippenboer in Spoordonk, die mij royaal uitnodigt en bij wie ik tegen het einde van de middag het erf oploop. Zijn grootouders begonnen hier te boeren toen ze ‘woeste grond’ veranderden in landbouwgrond. En nu drink ik koffie met Van Agt (50) in het verdere gezelschap van een handelaar in kippenvoer en enkele medewerkers, waaronder twee Polen.
Op zijn bedrijf de ‘Fladderfarm’ houdt Peter van Agt 17 duizend legkippen. Wanneer ze vier maanden oud zijn, komen de meiden naar zijn boerderij en leggen ongeveer 19 maanden lang eieren. Vervolgens vertrekken de dames, oud en der dagen zat naar het slachthuis, waarna er weer jonge kippen arriveren.
Van Agt houdt zijn kippen in een volièrestal waarin twee verdiepingen zijn aangebracht en drie centimeter stro op de grond ligt. De kippen lopen vrij rond, gaan ’s nachts op stok en nemen overdag een stofbad. Vanuit een ‘Chicken Skybox’ loer ik nieuwsgierig in de stal, al kijken de onder het raam samendrommende kippen net zo belangstellend naar de bezoeker.
Die volièrestal werd in 1990 ontworpen door vader en zoon Van Agt. In dat jaar zat negentig procent van alle kippen nog in legbatterijen terwijl de overige tien procent scharreleieren produceerde. Die legbatterijen, zegt Van Agt, waren domweg het meest efficiënt. Niet alleen legden de batterijkippen de meeste eieren, ze gebruikten ook het minste voer. Bovendien kon je al hun mest goed wegruimen. 40 kippen leefden per vierkante meter, terwijl in de scharrelstal 7 kippen per vierkante meter zaten. De prijs in de winkel was navenant, de scharreleieren waren heel veel duurder. Daar zat niets tussen en voor de batterijkippen was het niet de meest prettige manier van leven, so to say.
Dat veranderde met de volièrestal van vader en zoon Van Agt . Nu kon de pluimveehouder 18 kippen per vierkante meter kwijt, negen per verdieping. En vandaag is de volièrestal de Europese standaard. Inmiddels zijn de legbatterijen in heel Europa verboden en de scharrelstallen vrijwel verdwenen.

Was de volièrestal de noviteit van 1990, sinds 2000 zijn Nederlandse kippenboeren ook bezig met het opvangen, drogen en tot korrels persen van de kippenmest. Dat drogen van de kippenmest gebeurt al in de stal en eenmaal samengeperst laten de korrels geen ammoniak meer los. Ik ruik dan ook helemaal niets op de Fladderfarm terwijl twintig meter verderop toch 17 duizend kippen wonen. Vervolgens gaat de Nederlandse kippenmest naar landen als het Afrikaanse Ethiopië waar boeren worstelen met een gebrek aan meststoffen. Twintig jaar geleden was Nederland het eerste land dat hiermee begon, vandaag beginnen ook andere Europese landen met het drogen en persen van kippenmest.
Rijk word je niet in de kippenbusiness, zegt Van Agt. Op een vel papier rekent hij me voor hoeveel hij per kippenei omzet en wat wij er in de supermarkt voor betalen. Wel, een boer die niet gaat voor een ‘Beter Leven Keurmerk’, krijgt bij de tussenhandel 7 cent voor een ei, dat in de supermarkt vervolgens 25 cent kost. Wie echter, zoals Peter van Agt, wél voor zo’n keurmerk gaat, krijgt 7,5 cent per ei dat in de super voor 35 cent in de schappen ligt. ‘Zou ik één cent per ei meer krijgen, dan reed ik nu in een Mercedes’, zegt Van Agt die zeker 70 uur per week aan het werk is en zich vervoert in een Opel Astra.
Tot een half jaar geleden had Peter van Agt nóg een pluimveebedrijf. Samen met een compagnon runde hij de ‘Kakelhoeve’ met maar liefst 100 duizend kippen. Onlangs verkocht hij dat bedrijf om in Spoordonk, samen met zijn vrouw Esther, een eetcafé over te nemen. Ook op de Fladderfarm zaten tot voor kort meer kippen: zo’n 33 duizend verdeeld over twee volièrestallen. Eén van beide stallen maakte Van Agt onlangs leeg om er iets nieuws te beginnen: het bouwen van Kip Caravans. Dat zijn verrijdbare kippenhokken waarin 249 dieren kunnen wonen.

‘s Ochtends gaan de kippen naar buiten, scharrelen hun voedsel bijeen en leggen hun eieren. Bij het vallen van de avond gaan ze in de Kip Caravan weer op stok. Wanneer na verloop van tijd het voer van de kippen -vers gras, bramen, bessen, torren, kevers, spinnen en zaden- op is, trekt Van Agt de caravan een eind verder, waarna de kippen opnieuw hun gang kunnen gaan. De eieren die ze leggen, worden geraapt en ingepakt door mensen met ‘een bijzondere arbeidskans’ en ter plekke verkocht. Zijn eerste Kip Caravan zette Peter van Agt neer in de Groene Corridor, een natuurweg in de buurt van Eindhoven. Het concept bleek zo’n succes dat er inmiddels vier in bedrijf zijn. In zijn voormalige megastal bouwen de twee Poolse timmerlieden aan nog eens zeven van deze mobiele ministallen.
Brabant heeft 700 duizend koeien, 6 miljoen varkens en ruim 27 miljoen kippen. Dat zijn dertien keer meer dieren dan mensen. Roos Vonk trekt de populaire conclusie dat Brabant om die reden wel moet zijn veranderd in een regio vol doodgespoten natuur, megastallen, tractoren, fijn- en stikstof. En ja, ondanks een jarenlange daling van de concentraties fijnstof en stikstofoxide, zijn die in sommige Brabantse streken inderdaad nog te hoog, al is dat vooral in en rond de grote steden. Anders dan Roos Vonk echter, interesseert mij nu tegenovergestelde vraag. Hoe is het, ondanks de intensieve landbouw, mogelijk om zo’n landbouwgebied als de Kempen nog zo mooi te laten zijn? Hoe krijgen de boeren dat voor mekaar?
Landbouwers als Peter van Agt zijn full time ondernemers en Van Agt laat niet na dit te benadrukken. Boeren leveren wat van de overheid mag en wat de consument wil. Willen consumenten scharreleieren, dan leveren kippenboeren scharreleieren, willen zij bio-eieren, dan levert Van Agt bio-eieren. Niet hij, Peter van Agt, kippenboer uit Spoordonk, bepaalt wat het aanbod is, dat doet de consument via de supermarkten.
En zoals Peter van Agt ooit afscheid nam van de legbatterij, zo schakelt hij nu dus door naar de Kip Caravan. En dat is niet alleen winst voor het welzijn van de kippen, het lijkt ook winst voor het Brabantse milieu. Maar daar denkt Peter van Agt toch heel anders over. Met de Kip Caravan komt hij vooral tegemoet aan een behoefte van de consument. En voor de kippen is dit leven in de vrije natuur inderdaad prettig. Maar kijk je naar thema’s als fijnstof en stikstof, de twee grote problemen van dit moment, dan was de ouderwetse legbatterij een heel wat betere oplossing. Niet alleen produceren rondscharrelende kippen zeven keer meer fijnstof dan kippen in kooien, bij stikstof ligt die verhouding nog slechter.
Van Agt rekent het weer voor. In een legbatterij kon je werkelijk álle mest die kippen uitpoepten opvangen en indrogen. En na dat indrogen bleef per kip jaarlijks 12 gram ammoniakuitstoot over. Bij scharrelkippen kon de mest maar amper worden opgevangen en was de ammoniakuitstoot maar liefst 320 gram. Dat was twintig keer zoveel. Produceerde je met 100 duizend kippen in een legbatterij 12 duizend kilo ammoniak, met 100 duizend scharrelkippen was dat 320 duizend kilo. In de huidige volièrestal komt per kip 55 gram ammoniak vrij. Dat is nog steeds vier keer zo hoog dan in de legbatterij. De enige methode om die uitstoot nog verder terug te dringen, is door het strooisel weer van de bodem te halen, waardoor de kippen geen stofbad meer kunnen nemen.

Maar dat zal nooit meer gebeuren, zegt van Agt. De consument wordt alsmaar groener en wil het liefst biologische eieren van loslopende kippen die zelf hun kostje bij elkaar scharrelen. Bij een paar Kip Caravans met 249 kippen is dat geen enkel probleem, daar is altijd wel wat ruimte voor te vinden. Maar voor een reguliere pluimveehouder, met 30- of 100 duizend kippen, is dat geen optie. Om zo’n enorme aantallen kippen te laten scharrelen zou je zo’n enorm stuk grond nodig hebben, dat er tot in de verre omtrek voor heide, vennen en bossen geen plaats meer zou zijn.
De diervriendelijke, biologische boer is niet het meest milieuvriendelijk, wil van Agt maar zeggen. Het meest voor het milieu doet de intensieve boer. Omgerekend per ei, gebruiken intensieve pluimveehouders de minste ruimte en de minste voedingsmiddelen. Bovendien produceren ze de minste stank, de minste fijn- en stikstof en weten ze hun mest het meest efficiënt te verwerken.
Niet ondanks maar dankzij de intensieve landbouw en veeteelt, bleef Brabant de groene vakantieregio die de provincie altijd al was. Het is een boodschap die door de groene consument niet zal worden gepruimd. En de boer, hoe milieubewust ook, heeft weinig andere mogelijkheden om zijn aanbod op hen af te stemmen. Roos Vonk zou er goed aan doen om ook eens van Esbeek naar Spoordonk te wandelen, om vervolgens bij Peter van Agt op de koffie te gaan.