Wie zich nog kosmopoliet noemt, zou dat alleen maar zeggen om er zelf een beter gevoel van te krijgen. Ten onrechte, betoogt wereldreiziger Ralf Bodelier in een essay over morele globalisering. [Filosofie Magazine. Januari 2013]
Kerst 2004. Een tsunami spoelt over Azië en doodt meer dan 250 duizend mensen. Tien miljoen mensen raken alles kwijt. In januari 2005, wanneer de omvang van de ramp onmiskenbaar is, gaan de geldzakken open. Wereldwijd komt 13 miljard dollar vrij voor hulp aan de slachtoffers. Alleen al in Nederland wordt een half miljard opgehaald. Dat zijn 25 euro per hoofd van de bevolking.
Cynici en sceptici hebben hun verklaringen snel klaar. We gaven niet uit morele motieven, om de simpele reden dat we mensen wilden helpen. We gaven omdat de rampspoed binnenkwam tijdens het rozige kerstdiner, omdat de ramp zich voltrok op de stranden waar half Nederland eerder lag te braden en omdat het een gebeurtenis was vol aansprekende televisiebeelden. Had de ramp zich voltrokken rond carnaval, was het gebeurd in de binnenlanden van Basjkirostan en hadden tv-camera’s niet het moment suprême van het sterven vastgelegd, dan hadden we vast geen half miljard overgemaakt.
Dat schreven vrijwel alle kranten en we knikten instemmend. Want de gedachte dat we mensen in benarde situaties zo maar willen helpen, waar ter wereld zij zich ook bevinden, was ook in 2005 al uit de tijd. Vandaag, acht jaar later, staat moreel geschraagde, grensoverschrijdende betrokkenheid, gelijk aan wereldvreemd idealisme en links hobbyisme; wanneer het al geen slinkse poging is om de eigen portemonnee te vullen. Wie anno 2013 beweert dat we mensen in miserabele omstandigheden moeten helpen omdát we mensen in miserabele omstandigheden moeten helpen, is allang geen bewonderenswaardig altruïst meer. Hij is een egoïst in vermomming. Scratch an altruïst, and watch a hypocrite bleed, aldus de bioloog Michael Ghiselin.
In 2005 keek tenminste één opiniemaker er anders tegenaan. Dat was de Britse intellectueel Timothy Garton Ash. In een belangrijk krantenartikel nam hij het buitenissige standpunt in dat we na de tsunami wel degelijk gedreven werden door morele motieven. Ongetwijfeld joegen het kerstfeest, de stranden en de televisiebeelden onze goedgeefsheid verder op. Maar, zo beweerde Ash, er is ook sprake van een nieuw en belangrijk verschijnsel. En dat is ‘Morele Globalisering’. Het lot van onschuldige slachtoffers roept een eerder ongekende behoefte tot helpen op. En dat gebeurt met name in dat deel van de wereld waar mensen toegang hebben tot mondiale medianetwerken als CNN of BBC. Het ‘geglobaliseerde’ deel. Het deel, dat economisch, technologisch en cultureel met de rest van de wereld is verweven.
Ash maakt een belangrijk punt. Onzichtbaar op de radar van de cynici, kijken velen wel degelijk verder dan hun gezin, hun wijk, hun land en zelfs hun continent. Dank zij kabeltelevisie, internet, reizen en de toenemende verkleuring van de eigen omgeving, wordt de wereld niet alleen in economisch en technologisch opzicht kleiner. Dat doet ze ook in moreel opzicht. Een Aziatische vader die huilt om zijn verdronken zoon, is steeds minder een Aziaat en steeds meer een vader. Een vrouw die met haar kroost Aleppo ontvlucht, is nog maar amper een moslima, maar een moeder met kinderen op zoek naar veiligheid.
Mensen uit het Zuiden en mensen uit het Oosten, Zuiden en Westen trekken elkaars levenssfeer binnen en scheppen door hun loutere nabijheid de voorwaarde om elkaar als medemensen te leren kennen. In 1906 stuurden Duitsers nog trotse ansichtkaarten uit hun kolonie Namibië, met daarop gruwelijke foto’s van de genocide die ze aanrichtten onder 60 duizend Hehero. In 2006 leidden stiekeme foto’s van de vernedering van tientallen Iraki’s in Abu Graibh tot een mondiaal schandaal.
Sprak Garton Ash over morele globalisering, de Israëlisch socioloog Nathan Sznaider spreekt over alsmaar uitbreidende circles of empathy. Wij voelen nog steeds mee met onze buren of dorpsgenoten, maar steeds vaker doen wij dat ook met mensen elders ter wereld.
In een poging om deze groeiende ‘kringen van inleving’ te verklaren, graaft Snaider verder dan internet, kabeltelevisie, reizen en migratie. Hij wijst op de kapitalistische ordening van de wereld die dit alles mogelijk maakt. Lang leve het kapitalisme, dat mensen wereldwijd met elkaar in contact brengt en zo de morele globalisering opwekt.
En meer dan dat. Niet alleen brengt het kapitalisme ons met elkaar in contact, het levert ook de middelen om die contacten te laten materialiseren. Om diplomaten op te leiden en af te vaardigen naar crisisgebieden. Om vredesmissies naar Congo en Soedan uit te rusten met helmen en kogelvrije vesten. En om jaarlijks 130 miljard aan ontwikkelingshulp in te zetten.
We beseffen het maar amper. En ongetwijfeld is het in strijd met de geest van de tijd. Maar steeds meer mensen gedragen zich als wereldburgers, als kosmopolieten.
Diogenes en Marcus Aurelius
Kosmopolitisme is meer dan grensoverschrijdend handelen. Kosmopolitisme is ook een ideaal, steunend op een krachtige ethisch-filosofische traditie. In het kosmopolitisme gaan theorie en praktijk hand in hand.
Een van de eerste, westerse, intellectuelen die zich expliciet kosmopoliet noemt, is de Atheense voddenfilosoof Diogenes van Sinope (404-423 vC). Gevraagd waar hij vandaan komt, antwoordt Diogenes niet ‘uit Sinope’. Hij zegt, ‘ik ben een kosmopoliet’. ‘Ik ben een burger van de wereld’ .
Bij deze constatering blijft het niet. De eerste kosmopoliet voert een kleine politiek van radicale verarming. Hij leeft het leven van een hond, woont in een oude kruik en doet afstand van al zijn bezittingen. In plaats van zich te schikken naar de normen en waarden van zijn polis, zet hij zich daar tegen af. Diogenes poept in het theater, zoekt eten in afvalresten en masturbeert op de markt. Door deze hondse levensstijl zoekt hij naar wat alle mensen gemeenschappelijk hebben, met inbegrip van de slaven binnen de polis en de barbaren buiten de muren van de stad. Volgens Diogenes zijn we verenigd in ons naakte, eindige en kwetsbare bestaan.
Naar verluid is Alexander de Grote een bewonderaar van de zelfbenoemde kosmopoliet. Een beroemd verhaal over hun ontmoeting, kan worden geïnterpreteerd als een vertelling over de tegenstelling nationalisme en kosmopolitisme. Wanneer Alexander de Grote hem op een dag bezoekt, zit Diogenes voor zijn kruik te zonnen. Alexander buigt zich voorover en vraagt: ‘vertel me wat ik voor je kan doen’. Waarop Diogenes antwoordt: ‘ga maar aan de kant, je staat in de zon’.
Dat is het hele verhaal. Maar je ziet hem stáán, de almachtige vorst, omlaag blikkend naar een concrete plek binnen de muren van zijn territorium. En je ziet hem zítten, de vuile filosoof die omhoog tuurt, in de richting van de zon die voor allen schijnt. Alexanders blik is gefixeerd: op een onderdaan van de concrete polis waarover hij heerst. Diogenes richt zijn blik omhoog: op de kosmos, de ‘wereldorde’, waar elk individu van gelijke waarde is.
Diogenes’ kosmopolitisme is een moreel gemotiveerde en zeer radicale kritiek op wat we vandaag tribalisme of nationalisme noemen. Op een ideologie waarin de verantwoordelijkheid van de burger volledig samenvalt met die van een concrete en nauw afgebakende plaats. Een kritiek op het denken en handelen van burgers die zich niets gelegen laten liggen aan degenen die niet tot hun stand, hun stam, hun stad of land behoren. Hoe krachtiger de identificatie met de eigen plaats, incluis de eigen regels, de eigen rituelen, de eigen taal en de eigen welstand, hoe groter de afstand tot hen die daaraan niet deelnemen.
Enkele eeuwen later vertaalt de goede Romeinse ‘filosoof-keizer’ Marcus Aurelius (121-180) het kosmopolitisme in concreet beleid. Net als Diogenes noemt ook Marcus zich een wereldburger. En hoewel de keizer beseft dat zijn eerste verantwoordelijkheid bij de Romeinse polis ligt, noemt hij het zijn taak om verantwoordelijk te zijn voor de hele kosmopolis.
Verantwoordelijkheid nemen voor de kosmopolis, die in de tweede eeuw feitelijk samenvalt met het Romeinse Rijk, begint voor elke kosmopoliet aan de keukentafel. En dat geldt ook voor Marcus Aurelius. De keizer die misstanden in Aegyptus of Cappadocia wil bestrijden, zal deze eerst in Rome aan de orde moeten stellen. Want het morele streven naar waardigheid en gelijkheid tussen mensen op wereldschaal, valt voor kosmopolieten simpelweg niet te rijmen met lokale gebruiken als slavernij en de omgang met vrouwen als gebruiksartikelen.
Zo is Marcus Aurelius overtuigd voorstander van de emancipatie van slaven. Wanneer de keizer de beslissing kan nemen om een slaaf zijn vrijheid te schenken, dan neemt hij die beslissing ook. Om te voorkomen dat de slavernij zich verder uitbreidt, introduceert hij in het hele Rijk de burgerlijke stand. Elk kind van vrijgeboren ouders wordt meteen als vrij geboren geregistreerd waardoor hij nooit meer terug kan vallen in de slavernij. Marcus doet meer. Hij hervormt de jeugdzorg, dringt de gladiatorengevechten terug en verschaft vrouwen meer rechten.
Zoals elke kosmopoliet is ook Marcus bereid om voor zijn overtuiging een persoonlijke prijs te betalen. Wanneer hij extra middelen nodig heeft om het Rijk te verdedigen tegen binnenvallende Germaanse stammen, krijgt hij het niet over zijn hart om zijn burgers hogere belastingen op te leggen. Daarom neemt hij een bijzondere maatregel. Op een Romeins plein organiseert Marcus een publieke verkoop van zijn eigen, keizerlijke schatten. Niet alleen het imperiale meubilair, het goud en kristal, ook de juwelen van eerdere keizers en de zijden gewaden van zijn echtgenote gaan onder de hamer. Voor kosmopolieten kan moreel denken nu eenmaal niet zonder moreel handelen.
Een van de grote kosmopolieten in onze tijd is Amartya Sen (1933). Weliswaar werd hem in 1998 de Nobelprijs voor de economie toegekend, maar Sen begeeft zich net zo gemakkelijk op het terrein van de filosofie of Indiase literatuur. Ondanks zijn tachtig eredoctoraten en professoraten in Harvard, Cambridge, het MITT en Calcutta, is Sen is meer dan een dorre academicus. Sen is een activist voor vrouwenrechten, stond mede aan de wieg van de Millenniumdoelen en schiep de Human Development Index. Onder economen introduceerde hij de verfrissende gedachte dat mensen geen rational fools zijn, die zich op louter instrumentele wijze bekommeren om het eigen welzijn.
Sen is volledig open over de morele motieven die zijn denken sturen. Als Indiaas kind maakte hij in 1943 de hongersnood mee die aan drie miljoen Indiërs het leven kostte. Een jaar later, tijdens etnische onlusten tussen moslims en hindoes, ervoer hij de moordzucht die voortkomt uit het cultiveren van nauw afgebakende identiteiten. Beide gebeurtenissen motiveren hem tot de dag van vandaag om na te denken over een betere wereld voor iedereen.
Over de uiterst praktische vraag hoe we hongersnoden moeten voorkomen, schreef hij in 1981 Poverty and Famines. Tegen tribalisme, culturalisme en nationalisme, publiceerde hij in 2006 het prachtige Identity and Violence. Zijn laatste boek, uit 2009, heet The Idea of Justice.
Dit is The Essential Sen, een alomvattend werk vanuit de volstrekte vanzelfsprekendheid dat elk normaal mens op zoek is naar een betere wereld voor iedereen. Het is de vanzelfsprekendheid dat het ‘idee van de rechtvaardigheid’ geen linkse hobby is van excentriekelingen als Mahatma Ghandi of Nelson Mandela, maar wortelt in elke mens, wereldwijd. Voor Amartya Sen staat het buiten kijf dat mensenrechten universele gelding hebben en dat het ieders taak is om de vrijheid van mensen wereldwijd te bevorderen. De vraag waarop we ons moeten concentreren is: hoe pakken we dat zo effectief mogelijk aan? Kosmopolitisme is voor Sen niet alleen een doel. Het is ook een uitgangspunt.
Kosmopolitisme
Net als Diogenes van Sinope en Marcus Aurelius leven we in een tijd, waarin maar weinigen zich wereldburger noemen. Een tijd waarin kosmopolitisme eerder met cynisme wordt bejegend dan met lof en prijs. Daarentegen worden we aangemoedigd om geborgenheid te zoeken in eigen kring. Geborgenheid onder mensen die onze taal spreken, die delen in onze gewoontes en tradities. Want, zo luidt de boodschap, buiten is het gevaarlijk. In een alsmaar globaliserende wereld, loeren grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme, verlies van arbeidsplaatsen aan China of India, en oncontroleerbare migratiestromen uit Egypte of Syrië.
Die boodschap is uiterst discutabel. Want de wereld wordt niet gevaarlijker. Integendeel. Oorlogen, criminaliteit, terrorisme en honger nemen al jarenlang af. Omdat real time televisiebeelden het tegenovergestelde suggereren, kon het nationale navelstaren uitgroeien tot een ideologie. Wanneer het buiten zo gevaarlijk is, dan moeten we wel opkomen voor onszelf, voor ons land, voor ons bedrijfsleven, voor onze export, voor onze economie, voor onze veiligheid en voor onze portemonnee. Wie dat niet doet, is een idealistische zwever die niets van de globalisering, van de islam, van China, van Darwin, van de klassieke economie of de speltheorie heeft begrepen. Die, in een zin, handelt tegen de werkelijkheid, incluis de overlevingswetten van de natuur.
Tot ver in de jaren ‘90 werd mondiale diplomatie nog geprezen als een krachtig instrument om internationale spanningen op te heffen en oorlog te voorkomen. Twee jaar terug deed ex-minister Rosenthal het werk van diplomaten in kwetsbare landen af als ‘rustiek tijdverdrijf’ en sloot vervolgens de Nederlandse ambassades in kwetsbare landen als Kameroen, Zambia, Burkina Faso, Eritrea, Tanzania, Nicaragua, Bolivia en Uruguay.
Sinds de Tweede Wereldoorlog neemt de Nederlandse krijgsmacht deel aan vredesmissies. De achterliggende idee is dat we zo, van Congo tot Bosnië, een belangrijke bijdrage leveren aan de verdediging van de internationale rechtsorde. Toen afgelopen oktober nieuwe bezuinigingen op defensie werden afgekondigd, ruilde de actievoerende vereniging van legerofficieren dit argument rücksichtslos in voor het beeld van zandzakken vullende soldaten op het moment dat de Maas of de IJssel buiten hun oevers treden.
Ontwikkelingssamenwerking, het bestrijden van mondiale armoede, werd volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid decennialang bedreven op grond van morele motieven. Dat was een slechte zaak, schreef de WRR in 2010 in haar rapport Minder pretentie, meer ambitie. Wanneer Nederland aan ontwikkelingssamenwerking wil doen, dan moet deze inspanning in dienst staan van het welbegrepen eigenbelang. Moraal is uit, zelfzucht is in.
In 2013 zijn egocentrisme en nationalisme maatgevend. Applaus ontvangt wie denkt aan het eigen, dan wel nationale belang. Geen wonder dat mensen die girootjes uitschrijven voor Greenpeace of Amnesty International of die hun oude buurman dagelijks een warme maaltijd brengen, geneigd zijn tot zwijgen. Eerder zullen ze luid en helder vertellen dat ze de fiscus hebben getild of hun concurrent een poot uitgedraaid, dan dat ze iets prijsgeven van hun medemenselijkheid. Omdat we geen natuurwetten willen overtreden, verzwijgen we liever dat we deze doorlopend aan onze laarzen lappen.
Onze ideologie van het egocentrisme staat vervolgens haaks op het feit dat Amnesty International wereldwijd meer dan drie miljoen leden telt, dat we bijna 400 miljoen euro aan Oxfam schenken of dat multinationals als Unilever en DSM duurzame armoedebestrijding tot uitgangspunt maken. Hier, in Nederland, doen maar liefst 3,5 miljoen Nederlanders aan mantelzorg en schonken we, ondanks de crisis, in 2011 weer drie procent meer aan goede doelen dan in 2010. Buiten het zicht van opinieleiders en praatjesmakers, houden we steeds vaker rekening met het lot van onze medemensen, waar ter wereld deze ook wonen.
De analyse dat onze hulp aan de overlevenden van de tsunami in 2004 louter afhing van het kerstdiner, de toeristenstranden en de televisiecamera’s had acht maanden later al weerlegd kunnen worden. Want in oktober 2005 schudde de aarde in Kasjmir, het betwiste gebied tussen India en Pakistan. Tachtigduizend mensen kwamen om. Een maand later, in november, was er al bijna zes miljard aan hulp toegezegd. En nu ging het geld niet naar vakantieregio’s, getroffen tijdens het kerstdiner. Nu beschikten CNN en de BBC niet over spectaculair beeldmateriaal. Hier ging het niet om blanke toeristen. In Kasjmir huilden baardige, orthodoxe moslims in een ruig berglandschap waar toeristen zich maar zelden vertonen.
Het wordt tijd om een streep te halen door het gemakzuchtige Scratch an altruist, and watch a hypocrite bleed. Het wordt tijd om nieuw, kosmopolitisch adagium onder de aandacht te brengen. Scratch an egoist, and watch an altruist breathe. Het wordt ook tijd om de ideologie van het egocentrisme en nationalisme naar de prullenmand te verwijzen. Het wordt tijd om een nieuw denkkader te omarmen. Het kader dat kosmopolitisme heet.