
In een zoektocht naar creativiteit, humanisme en vooruitgang loopt filosoof Ralf Bodelier dit jaar een omgekeerde kruistocht van Jeruzalem in Israël naar Bouillon in de Belgische Ardennen. In deel 15: Lopend door ruim 40 graden hitte, stijgt mijn ontzag voor de kruisvaarders. Al hadden zij, in mijn positie zeker niet gewandeld. Waarom ga ik eigenlijk niet per E-bike of SUV?
Ralf Bodelier. Groene Amsterdammer, 13 september 2020
Ik moet iets bekennen. Hoewel ik in het spoor van Godfried op voettocht ben van Jeruzalem naar Bouillon, pak ik de komende twee, drie weken de bus. Het is een besluit uit lijfsbehoud. Mijn laatste wandeletappe, 24 kilometer langs de kust van Kizkalesi naar Silifke, bleek zo afmattend, dat ik even vreesde de avond niet te halen.
Uit mijn dagboek:
‘Het is zes uur in de ochtend. Ik stop twee liter water in mijn rugzak, smeer me in met factor 30, zet een petje en zonnebril op en trek in Kizkalesi de deur van het pension achter me dicht. De weerstations meldden 28 graden, de Méditerranée slaat fris op de rotsen en een windje streelt mijn rug. Dit wordt een makkie, denk ik. Eerst loopt mijn route tien kilometer pal langs de kust. Op de volgende veertien liggen meer dan genoeg huizen om naar water te vragen. En eenmaal in Silifke, zo neem ik me voor, trakteer ik mezelf op Kunèfe. Op het warme, zachte en zoete kaasgebak waarvoor je zó naar het Midden-Oosten af zou reizen.

Om negen uur ben ik dertien kilometer verder. De waterflessen zijn al een tijdje leeg. Ik ontbijt ter hoogte van Atakent. In het restaurantje hangt een digitale thermometer. Hij staat op 35 graden. Bij het serveren van het ontbijt observeert de bediende mijn rode hoofd en het zweetwater onder mijn stoel. Bezorgd informeert hij naar mijn welzijn. Ik voel me prima, dank hem en vraag om twee liter koud water.
Nog maar elf kilometer te gaan. Wanneer ik stevig doorloop, moet Silifke binnen tweeëneenhalf uur te halen zijn. De zee ligt al ver achter me en het landschap is droog, dor en stoffig. Hoog boven me brandt de Turkse zon. Al na vier kilometer moet ik weer op zoek naar water. Dat vind ik bij de wasplaats van een kleine moskee. Mijn zweetnatte shirt stop ik onder de kraan, spoel het uit en trek het drijfnat weer aan. Nog zeven kilometer. De route loopt vanaf nu over de vluchtstrook van de autoweg. Mijn gezicht brandt en voelt klam tegelijk. Hoog vuurt de zon aan de hemel. Zes liter water verdwenen door mijn keel, niet een keer hoefde ik te plassen. Niemand is nu nog buiten. Alleen een straathond loopt kwispelend mee op.
Nog drie kilometer, ik zie Silifke al liggen. Mijn hart klopt sneller dan normaal of beeld ik me dat in? De auto’s die me tegemoet rijden maken vreemde slingerbewegingen, ik bedenk dat hun wielen niet goed zijn uitgelijnd. Ook de bomen langs de weg lijken te golven en te buigen. Een zware vermoeidheid overvalt me. In de schaduw van een boom ligt een rondzwervend stuk karton. Ik laat mijn rugzak vallen, leg mijn hoofd erop en drink mijn laatste rest water. Dat het verkeer op amper drie meter voorbijraast, zal me een zorg zijn. Ik wil slapen, nu. Mijn hoofd bonst en terwijl alle geluid dooft, voel ik hoe het zoute zweet in mijn ogen stroomt.
Een half uur later (of is het een kwartier, een uur?) zit ik weer overeind. Ik vraag me af waar ik ben. Met moeite sta ik op, wurm mijn rugzak over mijn schouder, laat het doorweekte stuk karton achter en strompel door de stekende hitte verder naar de stad. De temperatuur, zo lees ik later, zit op dat moment ruim boven de veertig graden.
Een auto van de Verkeerspolitie rijdt voorbij en keert om. Agenten in gele poloshirts vragen niets, maar halen een anderhalve literfles water tevoorschijn. Ik leun tegen hun auto en drink hem in een keer leeg, mezelf verwonderend dat mijn ingewanden zo’n plens aankunnen. De politie laat me pas gaan wanneer ik verzeker dat alles weer in orde is.
Tegen twee uur arriveer ik in Silifke, drink nog een liter water, neem paracetamol tegen de stekende hoofdpijn en bestel op een terras Kunèfe. Dat heb ik me immers beloofd. Maar het gebak smaakt niet. Ik wil alleen maar drinken. En slapen. Ik heb de Turkse hitte schromelijk onderschat.

Hoe overleefde Godfried van Bouillon de Turkse zomer? In juli en augustus van 1097 trokken ook tienduizenden kruisvaarders door de verzengde hitte. Vanzelfsprekend liepen zij in omgekeerde richting. De Kruisvaarders reisden over de Anatolische hooglanden van het toenmalige Constantinopel -Istanboel- naar Antiochië -Antakya- Daar namen ze de afslag richting Jeruzalem. Hun tocht, zo lees ik in de onvolprezen kroniek van Thomas Asbridge -De Eerste Kruistocht, 2010- was oneindig veel zwaarder dan die van mij. Hun grote Turkse vijand, Seldzjoekenleider Kilij Aslan, paste de tactiek van de verbrandde aarde toe en vernietigde op voorhand alles waar de Europeanen mogelijk van konden leven.
‘Bijna duizend kilometer lagen er onbewoonbaar, verlaten en zonder een druppel water en bij’, schreef een van de Kruisvaarders. ‘We zijn maar ternauwernood uit dit gebied gekomen of levend ontsnapt’, meldt een ander. ‘Want we hadden zwaar te lijden van honger en dorst. We vonden niets anders dan stekelige planten die we verzamelden en onder onze handen kapot wreven. Met dit soort eten wisten we onze miserabele levens te rekken.’
Weer een ander meldt dat op één dag wel ‘vijfhonderd mensen omkwamen van de martelende dorst.’ ‘Vele mannen, verzwakt van alle inspanningen en door de hitte, probeerden met wijd open mond en keel ook de ijlste nevel binnen te krijgen om hun dorst te lessen. En terwijl iedereen werd geteisterd door deze gesel, werd opeens de rivier ontdekt waarnaar ze hadden verlangd en gezocht. Zij haastten zich er naar toe en iedereen brandde van verlangen om van al die drommen de eerste te zijn. Ze dronken zonder zich te beheersen, totdat veel verzwakte mannen en hun lastdieren stierven omdat ze teveel hadden gedronken’.
Wellicht was het toch niet zo verstandig om de waterfles van de verkeerspolitie in een keer leeg te drinken? Is het überhaupt wel verantwoord om hartje zomer door Turkije te wandelen? Lezend in de verslagen van de Kruisvaarders, vraag ik me ook af hoe zij over mijn tocht zouden oordelen. Ongetwijfeld hadden ze me knettergek verklaard. Behalve een groep kruisridders op paarden, hadden de meesten weinig andere keuze dan te lopen. In mijn positie waren ze nooit te voet gegaan. Waarom verplaats ik me eigenlijk niet per elektrische fiets, motor of airconditioned SUV van Jeruzalem naar Bouillon?
Voorlopig heb ik mijn lesje geleerd en ben ik even uitgewandeld. Komende weken pak ik de bus en beperk ik mijn wandelingen tot tochtjes van maximaal tien kilometer. Pas in Bursa, op 150 kilometer onder Istanboel zal ik mijn dagtochten weer oppikken. In de herfst wandel ik dan over de Balkan, eerst met regen, dan met sneeuw in mijn gezicht. Wat een heerlijk vooruitzicht.

Deze publicatie kwam tot stand met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.