In een zoektocht naar creativiteit, humanisme en vooruitgang loopt filosoof Ralf Bodelier dit jaar een omgekeerde kruistocht van Jeruzalem in Israël naar Bouillon in de Belgische Ardennen. In deel twee: hoe religieuze wreedheid haar vanzelfsprekendheid verloor.
Groene Amsterdammer 6 maart 2020
Wanneer ik de oude stad van Jeruzalem via de Davidstraat en de Jaffapoort verlaat, kan ik het niet nalaten nog één keer om te kijken. Via deze poort trokken juli 1099 de kruisvaarders Jeruzalem binnen. Vervolgens richtten ze onder de joodse en islamitische bevolking een bloedbad aan dat zelfs voor de Middeleeuwen buitensporig was. Nog steeds is niet helder hoeveel doden er vielen. Moderne historici houden het op tienduizend slachtoffers. Arabische bronnen menen dat het aantal tegen de zeventigduizend liep. Feit is dat vrijwel niemand de slachting van Jeruzalem overleefde.
Nu drommen toeristen door de Jaffapoort en vind je er geldwisselkantoortjes, cafés, musea en hostels voor backpackers. Op 15 juli 1099 begonnen de kruisvaarders hier met slachten. Drie jaar hadden ze over hun kruistocht gedaan. Drie jaar lang was er afgezien en worstelden ze met ziekte, droogte en honger. In voorspoedige tijden waren hun gelederen gegroeid en in slechte tijden weer gekrompen. Maar nu was het doel binnen handbereik: het uitroeien van de bezetters van de Heilige Stad met daarin de kerk van het Heilig Graf van Jezus. Die massamoord was dan ook meer dan simpele bloeddorst. Het doel was de ‘besmetting van heidens bijgeloof’ uit te wissen en van Jeruzalem weer een strikt christelijke stad te maken.
Wanneer we de verslagen uit die tijd lezen, verrichtten de kruisvaarders in Jeruzalem een grootse en vooral vreugdevolle taak. Zo bericht de Gesta Francorum (de Daden der Franken, de grote kruisvaarderskroniek uit 1100/1101) het volgende: ‘Men kon wonderbaarlijke daden aanschouwen. Sommige heidenen werden genadiglijk onthoofd, anderen doorboord door pijlen. Nog weer anderen werden eerst langdurig gemarteld en daarna in verzengende vuren verbrand. In de huizen en straten lagen stapels hoofden, handen en voeten. Soldaten en ridders snelden over de lijken heen weer.’
In de nauwe en alsmaar dalende Davidstraat, die ook vandaag nog van de Jaffapoort naar de Klaagmuur leidt, werd zó rauw gemoord, dat de kruisvaarders op sommige plekken tot hun enkels in het bloed waadden. ‘Ze staken de vrouwen dood die hun huizen en de paleizen in waren gevlucht, ze grepen kleine kinderen bij de voetjes uit hun wieg of van hun moeders knieën, sloegen hen tegen de muren en braken hen zo de nek.’
Drie volle dagen duurt de slachtpartij. In zijn boeken hamert de Britse kruistocht-historicus Thomas Asbridge erop dat de kruisvaarders bezeten waren door een religieus ideaal. Voor wie er vanuit Europa in was geslaagd om Jeruzalem te bevrijden, wachtte bij het Laatste Oordeel immers een volledig kwijtschelding van zonden. Nog tijdens het moorden, zochten kruisvaarders de Heilig Grafkerk al op. Druipend van het bloed gingen ze ‘verheugd van hart en wenend van onuitsprekelijke blijdschap naar het Heilig Graf van onze Heiland Jezus om het geloof te belijden’. Terwijl in de zomerse temperaturen de duizenden lijken ondraaglijk beginnen te stinken, werden rond het lege graf van Jezus volop missen opgedragen, offerandes gebracht en lofliederen gezongen.
Terwijl ik wegloop van de Jaffapoort, eerst over de brede Jaffastraat, dan door de rafelranden van het moderne Jeruzalem, overweeg ik waarom wij ons vandaag niets meer voor kunnen stellen bij deze Middeleeuwse combinatie van extreme moordzucht en al even extreme vroomheid. En dat ‘wij’ trek ik dan breder dan ‘wij, lezers van De Groene Amsterdammer’. Ook een overweldigende meerderheid van orthodoxe christenen, joden en moslims dromen niet meer over het uitmoorden van heidenen of afvalligen, laat staan dat ze er concrete plannen voor smeden. In de 900 jaar die ons van de kruistochten scheiden, zijn de grote religies fundamenteel veranderd.
Zo is de bijbel, tot op vandaag, een van de meest verkochte boeken ter wereld. In elke kerk wordt dagelijks voorgelezen uit de Hebreeuwse bijbel en de Evangeliën. Toch hoor je een pastoor of dominee nooit meer oproepen om mannen uit te moorden, vrouwen te verkrachten en kinderen tot slaaf te maken, zoals Mozes dat doet in Numeri 31:14-18.
Ook God zelf werd heel wat milder. Via de Paus roept hij vandaag op om het milieu te beschermen en de hongerigen te helpen met ontwikkelingshulp. Daarentegen beval God in Deuteronomium 20:16-18 nog het heidense Kanaän uit te moorden. ‘Van de steden van de volken die ín Kanaän wonen en die de Heer God aan jullie gaat geven, mogen jullie niemand in leven laten. Jullie moeten alle Hetieten, Amorieten, Kanaänieten, Perezieten, Hevieten en Jebusieten doden, zoals de Heer jullie heeft bevolen.’
Christenen wijzen er doorgaans op dat de wrede en joodse Hebreeuwse bijbel ‘het Oude Testament’ is opgevolgd door de vredelievende Evangeliën, het ‘Nieuwe Testament’. Inderdaad is dat boek heel wat minder bloeddorstig dan zijn voorganger. Probleem is echter dat juist de kern van dit Nieuwe Testament bestaat uit een verschrikkelijk wrede moord: de moord op Jezus zelf. Zijn lichaam wordt tot moes geslagen, een doornenkroon in zijn schedel gespietst en dan is er nog de kruisdood zelf, een drie uur durende marteling die uiteindelijk eindigt in de verstikking van het slachtoffer.
Moderne christenen zijn geneigd om die kruisdood als een gruwelijke misdaad te beschrijven, waarbij ze denken dat de eerste christenen dat ook deden. Maar zo was het natuurlijk niet. Voor de eerste christenen was Jezus’ dood op Goede Vrijdag juist een succesverhaal. De moord was een noodzakelijk onderdeel van het Goede Nieuws – Eu Angelon, Evangelie – waarmee God de wereld verloste.
De Almachtige had uiteraard iets vrolijkers kunnen verzinnen om ons te verlossen, of, beter nog, hij had van meet af ook aan een wereld kunnen scheppen die simpelweg geen verlossing meer nodig had. Maar hij koos ervoor zijn eigen, onschuldige zoon op een ellendige manier om te laten leggen.
Geen wonder dat de kruisvaarders 1100 jaar later en zonder enige wroeging Jeruzalem verlosten door tussen de tien- en zeventigduizend al even onschuldige joden en moslims om te brengen. Door deze mannen en vrouwen te doorboren en hun kinderen tegen muren dood te slaan, voldeden ze niet alleen aan Gods wil maar openden ze ook hun eigen deur naar het eeuwige heil.
Wereldwijd en vele duizenden jaren lang, tot in de Late Middeleeuwen toe, waren moord en marteling om religieuze redenen een vanzelfsprekendheid. Pas sinds kort, ja, feitelijk pas sinds de achttiende-eeuwse Verlichting, komt deze manier van denken ons als louter verwerpelijk voor. Vandaag walgen we van publieke executies, genocides, het verkrachten van vrouwen of tot slaaf maken van kinderen.
Dat vrijwel de hele wereld, van de VS tot Iran, zich keert tegen clubs als ISIS, Al Shabaab of Boko Haram, laat zien hoe uitzonderlijk hun daden inmiddels zijn. Wereldwijd is slavernij afgeschaft, verkrachting verboden en de doodstraf op zijn retour. Nog nooit stierven zo weinig mensen in oorlog. In amper driehonderd jaar, heeft zich in ons denken en omwenteling vertrokken die we nog maar amper lijken te beseffen.
We hebben er wel al namen voor. ‘Humanitaire revolutie’, bijvoorbeeld. Of ‘morele globalisering’
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.